In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van een minderjarige, geboren uit een huwelijk tussen verzoekster en verweerster. De verzoekster, die in hoger beroep ging, vroeg het hof om te verklaren dat zij het eenhoofdig gezag over de minderjarige heeft, terwijl de verweerster het verzoek bestreed en vroeg om niet-ontvankelijk verklaring van de verzoekster. De minderjarige is geboren in 2006 en de biologische vader heeft de minderjarige erkend in 2009. Tijdens hun huwelijk hebben verzoekster en verweerster een ouderschapsplan opgesteld waarin het formele verblijfadres van de minderjarige bij verzoekster is vastgesteld.
De rechtbank Noord-Nederland had eerder de verzoeken van verzoekster afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep. Het hof oordeelde dat er onvoldoende aanleiding was om de verklaring voor recht zoals primair verzocht uit te spreken, omdat er al eerder onherroepelijk was beslist dat partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen. Het hof concludeerde dat de relatie tussen partijen verstoord en destructief is, wat een reëel risico met zich meebrengt dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. Daarom heeft het hof besloten het gezamenlijk gezag te beëindigen en verzoekster alleen te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een constructieve communicatie tussen ouders na een scheiding en de impact daarvan op het welzijn van de minderjarige. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de motivering van de beslissing aangevuld.