ECLI:NL:GHARL:2017:4014

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 mei 2017
Publicatiedatum
15 mei 2017
Zaaknummer
200.210.160/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen met voorkeur voor pleegouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de kinderrechter van 23 november 2016, waarin werd bepaald dat de minderjarigen bij hun pleegouders moesten blijven wonen. De moeder is van mening dat de pleegouders niet de juiste opvoedingsomgeving bieden en dat de kinderen beter af zouden zijn in een instelling. De GI en de vader zijn echter van mening dat de pleegouders een veilige en stabiele omgeving bieden voor de ontwikkeling van de kinderen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 april 2017 hebben de minderjarigen hun voorkeur uitgesproken om bij de pleegouders te blijven wonen. Het hof heeft de verklaringen van de minderjarigen, die beiden hun mening goed konden onderbouwen, zwaar laten wegen in hun beslissing. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarigen sinds hun verblijf bij de pleegouders goed gedijen en dat er geen aanwijzingen zijn dat hun veiligheid in gevaar is.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, omdat de gronden voor de uithuisplaatsing zijn voldaan en de voorkeur van de minderjarigen om bij de pleegouders te blijven wonen zwaarwegend is. De moeder's bezwaren zijn niet voldoende onderbouwd met bewijsstukken, waardoor het hof geen aanleiding zag om van de eerdere beslissing af te wijken. De beslissing van het hof biedt de minderjarigen de nodige duidelijkheid en stabiliteit in hun opvoedingsperspectief.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.210.160/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/114307 / JE RK 16-165)
beschikking van 11 mei 2017
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T.H. Dijkstra te Zwolle,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Noord | Drenthe,
gevestigd te Assen,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de vader] ,

wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader,
2. [de pleegouders] ,
wonende te [C] ,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 10 mei 2016, 25 mei 2016 en 23 november 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 22 februari 2017;
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van 1 maart 2017;
- een journaalbericht van mr. Dijkstra van 21 maart 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Dijkstra van 6 april 2017 met productie(s).
2.2
De minderjarigen [de minderjarige1] , geboren [in] 2000 (verder te noemen: [de minderjarige1] ) en [de minderjarige2] , geboren [in] 2002 (verder te noemen: [de minderjarige2] ) hebben bij afzonderlijke brieven, beide ingekomen op 12 april 2017, aan het hof hun mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
Daarnaast zijn zij op 14 april 2017 buiten aanwezigheid van partijen en belanghebbenden door het hof gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 april 2017 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn mevrouw [D] en mevrouw [E] verschenen. Voorts zijn de vader en de pleegmoeder verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het - inmiddels door echtscheiding ontbonden - huwelijk van de vader en de moeder zijn geboren:
- [de minderjarige3] , [in] 1999 (verder te noemen: [de minderjarige3] );
- [de minderjarige1] ;
- [de minderjarige2] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarigen.
3.2
[de minderjarige3] , [de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 28 mei 2014 onder toezicht van de GI. De termijn van de ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd bij beschikking van 10 mei 2016, tot 28 mei 2017.
3.3
Bij voornoemde beschikking van 10 mei 2016 is tevens een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige3] gedurende dag en nacht, met ingang van 28 mei 2016 tot uiterlijk 28 mei 2017. Het verzoek van de GI tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is aangehouden.
3.4
Bij beschikking van 25 mei 2016 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met ingang van 28 mei 2016 tot - zo leest het hof - uiterlijk 28 november 2016. De kinderrechter heeft iedere verdere beslissing met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing na 28 november 2016 aangehouden in afwachting van nadere informatie van de GI.
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 23 november 2016 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een pleeggezin verlengd tot uiterlijk 28 mei 2017.
3.6
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven sinds augustus 2016 - na enkele maanden in een Gezinshulpverlening met verblijf (GMV) te hebben verbleven - bij de pleegouders. [de minderjarige3] verblijft sinds de zomer 2016 in een gezinshuis.
3.7
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben sinds ongeveer eind oktober 2016 geen contact meer gehad met de moeder.
4. De omvang van het geschil
4.1
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 23 november 2016. De moeder verzoekt het hof, zo heeft mr. Dijkstra ter zitting nader toegelicht, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover is bepaald dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de pleegouders dienen te blijven wonen en opnieuw rechtdoende een machtiging te verlenen voor een verblijf in een accommodatie zorgaanbieder. Ter zitting heeft de moeder verklaard dat zij niet bestrijdt dat aan de gronden voor verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is voldaan. Zij kan zich uitsluitend niet verenigen met de plaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de pleegouders.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aangezien namens de moeder ter zitting in hoger beroep is verklaard dat - zakelijk weergegeven - aan de gronden voor verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is voldaan, behoeft dat punt geen bespreking.
Ten aanzien van de vraag of [de minderjarige1] en [de minderjarige2] elders dienen te worden geplaatst, acht het hof zich op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende voorgelicht. De stelling van de moeder dat het verzoekschrift tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof zal daarom aan deze stelling voorbij gaan.
5.2
Ter beoordeling aan het hof ligt uitsluitend de vraag voor of [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voor de periode van 28 november 2016 tot 28 mei 2017 terecht in een pleeggezin zijn geplaatst en niet in een instelling.
5.3
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter de door de moeder in eerste aanleg aangevoerde stellingen en weren op toereikende gronden heeft verworpen, met welke gronden het hof zich verenigt en die het hof - na eigen onderzoek - tot de zijne maakt. Het hof voegt hieraan het volgende toe.
5.4
Het hof stelt voorop dat het hof bij zijn beoordeling gelet op de leeftijd van [de minderjarige1] (16 jaar) en de leeftijd van [de minderjarige2] (15 jaar) een zwaarwegende betekenis toekent aan hun mening omdat het hof tijdens de gesprekken met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is gebleken dat zowel [de minderjarige1] als ook [de minderjarige2] hun mening goed kunnen uiten en onderbouwen.
5.5
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben beiden zowel in hun brief als in een afzonderlijk gesprek - zakelijk en samengevat weergegeven - het volgende kenbaar gemaakt. Zij hebben beiden één wens, die zij ook reeds aan de gezinsvoogd en in eerste aanleg aan de kinderrechter hebben aangegeven, en dat is dat ze bij de pleegouders blijven wonen en dat hun moeder hun toestemming geeft om daar te wonen en hun verblijf bij de pleegouders respecteert. Zij houden heel veel van de moeder, maar willen niet bij haar wonen. Zij hebben het heel erg naar hun zin bij de pleegouders en merken dat hun verblijf bij de pleegouders goed is voor hun ontwikkeling, wat zij zelf ook belangrijk vinden. Sinds ongeveer een half jaar hebben zij geen enkel contact met de moeder. Wanneer de moeder laat blijken dat zij accepteert dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de pleegouders wonen, zullen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , zo hebben zij aangegeven, mogelijk weer in staat zijn om in de toekomst contact te hebben met de moeder. Ze ervaren momenteel veel stress en spanning door de verschillende gerechtelijke procedures. De procedures maken hen onzeker en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn bang dat hun plaatsing bij de pleegouders beëindigd zal worden. [de minderjarige1] heeft daarbij aangegeven dat de onderhavige procedure één van de redenen is waarom hij momenteel moeizaam functioneert op school, hetgeen het hof aannemelijk voorkomt. Het hof acht ook ten aanzien van [de minderjarige2] aannemelijk dat door de verschillende procedures over de (verlenging van de) machtiging tot uithuisplaatsing en de onzekerheid die hij daardoor ervaart over zijn opvoedingsperspectief, hij minder goed functioneert op school. Het hof acht het daarom in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dat zij duidelijkheid krijgen over hun opvoedingsperspectief en rust krijgen om zich verder te ontwikkelen.
5.6
De GI heeft verklaard dat het in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is dat zij bij de pleegouders blijven wonen. Zij hebben een veilige plek nodig waar zij de ruimte hebben om zich te ontwikkelen en waar sprake is van regelmaat en regels. Gebleken is dat de pleegouders hen dit kunnen bieden. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn gebaat bij rust en zekerheid.
5.7
De vader heeft ter zitting verklaard dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] naar zijn mening bij de pleegouders dienen te blijven wonen.
5.8
De moeder is van mening dat de opvoedingsomgeving bij de pleegouders niet aansluit bij de behoeften en problematiek van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en dat zij beter op hun plek zijn in een instelling waar zij kunnen toewerken naar hun zelfstandigheid. Volgens de moeder is het voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onveilig bij de pleegouders, worden zij afgewezen en krijgen zij onvoldoende ruimte om zich te ontplooien.
5.9
Het hof is van oordeel dat de moeder haar stellingen onvoldoende met bewijsstukken heeft onderbouwd. Op grond van het dossier, de verklaringen van de GI en de vader ter zitting, als ook de brieven en verklaringen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] heeft het hof geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de veiligheid van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de pleegouders in het geding is dan wel dat de plaatsing bij de pleegouders niet goed is voor (de ontwikkeling van) [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dan wel dat er overigens gronden aanwezig zijn om hen in een instelling of ander pleeggezin te plaatsen. Integendeel. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zich thuis voelen bij de pleegouders en daar goed gedijen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 23 november 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, I.A. Vermeulen en B.J. Voerman, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 11 mei 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.