Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht om de beschikking van de kinderrechter van 10 maart 2017 te vernietigen, waarin de minderjarige onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend. De moeder stelt dat zij in staat is om voor [de minderjarige] te zorgen, vooral nu zij samenwoont met haar nieuwe partner [D]. De raad voor de kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, heeft echter aangegeven dat de moeder niet in staat is om de zorg voor [de minderjarige] op zich te nemen, wat leidt tot ernstige zorgen over de ontwikkeling van het kind.
Tijdens de mondelinge behandeling op 20 april 2017 is de moeder verschenen, bijgestaan door haar advocaat mr. J.S. Bauer. De raad en de GI hebben ook hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder sinds 2013 hulp heeft ontvangen van verschillende instanties, maar dat deze hulp niet heeft geleid tot verbetering van haar opvoedingsvaardigheden. De moeder heeft [de minderjarige] niet de nodige structuur en begeleiding kunnen bieden, wat heeft geleid tot pedagogische verwaarlozing.
Het hof heeft geconcludeerd dat de pleegouders, bij wie [de minderjarige] momenteel verblijft, wel in staat zijn om de benodigde opvoedingsomgeving te bieden. De moeder heeft geen belang meer bij de schorsing van de uitvoerbaarheid van de beschikking van de kinderrechter, aangezien het hof in de hoofdzaak heeft beslist. Het hof heeft het verzoek van de moeder tot schorsing afgewezen en de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het belang van [de minderjarige] voorop staat.