In deze zaak gaat het om een verzoek van de grootouders om een omgangsregeling met hun kleinkind, [de minderjarige], die geboren is in 2011. De moeder van [de minderjarige] heeft na het overlijden van de vader het gezag over het kind. De grootouders hebben in 2016 een verzoek ingediend bij de kinderrechter om een omgangsregeling vast te stellen, wat resulteerde in een beschikking van 30 november 2016. Deze beschikking bepaalde dat er eenmaal per maand omgang zou plaatsvinden tussen de grootouders en [de minderjarige]. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, met als argument dat er geen 'family life' zou zijn tussen de grootouders en [de minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 april 2017 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten en tolken. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van 'family life' en dat de grootouders ontvankelijk zijn in hun verzoek. Het hof heeft echter ook geconstateerd dat er onvoldoende informatie is om een definitieve beslissing te nemen over de omgangsregeling. Daarom heeft het hof de raad voor de kinderbescherming verzocht om een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van een omgangsregeling. De beslissing over de schorsing van de eerdere beschikking is uitgesteld tot het rapport van de raad is ontvangen. Het hof heeft de zaak aangehouden en zal na ontvangst van het rapport verder beslissen.