ECLI:NL:GHARL:2017:4262

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
22 mei 2017
Zaaknummer
200.210.374/01 en 200.210.374/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om omgang tussen grootouders en minderjarige met betrekking tot de vaststelling van een omgangsregeling

In deze zaak gaat het om een verzoek van de grootouders om een omgangsregeling met hun kleinkind, [de minderjarige], die geboren is in 2011. De moeder van [de minderjarige] heeft na het overlijden van de vader het gezag over het kind. De grootouders hebben in 2016 een verzoek ingediend bij de kinderrechter om een omgangsregeling vast te stellen, wat resulteerde in een beschikking van 30 november 2016. Deze beschikking bepaalde dat er eenmaal per maand omgang zou plaatsvinden tussen de grootouders en [de minderjarige]. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, met als argument dat er geen 'family life' zou zijn tussen de grootouders en [de minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 april 2017 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten en tolken. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van 'family life' en dat de grootouders ontvankelijk zijn in hun verzoek. Het hof heeft echter ook geconstateerd dat er onvoldoende informatie is om een definitieve beslissing te nemen over de omgangsregeling. Daarom heeft het hof de raad voor de kinderbescherming verzocht om een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van een omgangsregeling. De beslissing over de schorsing van de eerdere beschikking is uitgesteld tot het rapport van de raad is ontvangen. Het hof heeft de zaak aangehouden en zal na ontvangst van het rapport verder beslissen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.210.374/01 en 200.210.374/02
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/189919/FA RK 16-1912)
beschikking van 16 mei 2017
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.H.G. Swennen te Schalkhaar,
en

1.[verweerder1] ,

2. [verweerder2] ,
wonende te [B] ,
verweerders in het principaal hoger beroep,
verzoekers in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de grootouders,
advocaat: mr. K.N. Holtrop te Lelystad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 30 november 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met productie(s), ingekomen op 24 februari 2017;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Swennen van 7 maart 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Holtrop van 4 april 2017 met productie(s).
2.2
Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling van het verzoek van de moeder tot schorsing van de bestreden beschikking op 18 april 2017. Met toestemming van partijen is tijdens deze zitting tevens de hoofdzaak behandeld. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De moeder werd tevens bijgestaan door een beëdigd tolk in de Macedonische taal, mevrouw [C] (tolknummer [000] ) en de grootouders door een beëdigd tolk in de Servo-Kroatische taal, mevrouw [D] (tolknummer [001] ). Voorts is aan de begeleidster van de moeder, mevrouw [E] (werkzaam bij [F] te [A] ) toestemming verleend de zitting bij te wonen als toehoorder en informant.

3.De vaststaande feiten

3.1
De moeder is gehuwd geweest met [G] (hierna te noemen: de vader). Dit huwelijk is ontbonden door het overlijden van de vader [in] 2015.
3.2
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2011 (verder te noemen: [de minderjarige] ). De moeder oefent sinds het overlijden van de vader alleen het gezag uit over [de minderjarige] .
3.3
De grootouders hebben de kinderrechter op 2 augustus 2016 verzocht te bepalen dat er een omgangsregeling wordt vastgesteld, in die zin dat [de minderjarige] - na een periode van opbouw zoals nader omschreven in het verzoekschrift - om de vier weken, ieder vierde weekeind van de maand van zaterdag 10.00 uur tot en met zondag 17.00 bij de grootouders zal verblijven waarbij de moeder [de minderjarige] zal brengen en halen naar de grootouders, althans een zodanige omgangsregeling vast te stellen tussen de grootouders en [de minderjarige] die de kinderrechter juist acht.
3.4
Bij de bestreden beschikking van 30 november 2016 heeft de kinderrechter, voor zover hier van belang, bepaald dat met ingang van 18 december 2016, of zoveel eerder als de moeder en de grootouders overeenkomen, eenmaal in de maand op zondag gedurende twee uur omgang dient plaats te vinden tussen de grootouders en [de minderjarige] . De kinderrechter heeft voorts bepaald dat uitbreiding van deze omgangsregeling in onderling overleg tussen de grootouders en de moeder kan worden afgesproken. De rechtbank heeft deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.5
Bij vonnis in kort geding van 3 april 2017 heeft de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang, de moeder veroordeeld tot nakoming van de door de kinderrechter bij voornoemde beschikking van 30 november 2016 vastgestelde omgangsregeling met ingang van de eerste zondag na betekening van het vonnis. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de moeder veroordeeld om aan de grootouders een dwangsom te betalen voor iedere keer dat zij niet aan voornoemde veroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,- is bereikt. Het vonnis is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil (de invulling van) het recht op omgang tussen de grootouders en [de minderjarige] .
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 30 november 2016. Deze grieven zien op het ontbreken van family life tussen de grootouders en [de minderjarige] en de duur, als ook de frequentie van de omgangsregeling. De moeder verzoekt het hof:
in principaal hoger beroep:
1. de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen, en
2. de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de grootouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek dan wel dit verzoek af te wijzen;
3. de kosten te compenseren in die zin dat partijen hun eigen kosten dragen;
in incidenteel hoger beroep:
(zo begrijpt het hof:) het inleidend verzoek van de grootouders alsnog af te wijzen.
4.3
De grootouders zijn op hun beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. Deze grief ziet op de duur en frequentie van de omgangsregeling. De grootouders verzoeken het hof:
in principaal hoger beroep en in het schorsingsverzoek:
de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep (zo begrijpt het hof:) en in haar verzoek, dan wel haar beroep (zo begrijpt het hof:) en het verzoek ongegrond te verklaren;
in incidenteel hoger beroep:
de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de grootouders alsnog toe te wijzen.
4.4
Gelet op het verhandelde ter zitting zal het hof hierna eerst de hoofdzaak beoordelen waarbij het hof de grieven in gezamenlijkheid zal behandelen en zal het hof tot slot het schorsingsverzoek beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

Omgangsregeling (200.210.374/01)
5.1
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Ingevolge lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
5.2
In artikel 1:377a lid 3 BW is bepaald dat de rechter het recht op omgang slechts ontzegt, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.3
De in artikel 1:377a BW opgenomen term 'nauwe persoonlijke betrekking' wordt, krachtens de jurisprudentie van de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, ingevuld met het begrip 'family life' uit artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
5.4
Ter zitting heeft het hof vastgesteld dat [de minderjarige] (nu ruim vijf jaar oud) vanaf zijn geboorte tot in ieder geval in de eerste maanden van 2013, derhalve ongeveer anderhalf jaar, met de moeder en zijn vader bij de grootouders heeft gewoond. Het hof is van oordeel, zoals ter zitting al aan partijen medegedeeld, dat reeds deze omstandigheid ruimschoots voldoende is om te concluderen dat er family life bestaat tussen [de minderjarige] en de grootouders en dat er dus sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking als bedoeld in artikel 1:377a BW. Gelet hierop zijn de grootouders ontvankelijk in hun verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hen en [de minderjarige] .
Voor zover de moeder stelt dat de band tussen grootouders en [de minderjarige] door tijdsverloop is verbroken, overweegt het hof als volgt. Een eenmaal ontstane, als family life te kwalificeren betrekking ten gevolge van latere gebeurtenissen kan weer zijn verbroken. Echter de enkele omstandigheid dat gedurende enige tijd geen omgang tussen de grootouders en [de minderjarige] heeft plaatsgevonden - mede omdat de moeder geen toestemming hiervoor verleende - is niet voldoende om eenmaal bestaand family life te verbreken. Slechts beschouwd in samenhang met andere, zwaarwegende, feiten en omstandigheden kan zodanig tijdsverloop een factor vormen bij het beantwoorden van de vraag of eenmaal bestaand family life nadien is verbroken. Van dergelijke feiten en omstandigheden is in deze zaak niet gebleken. De moeder heeft daartoe onvoldoende gesteld.
5.5
Nu het hof van oordeel is dat er sprake is van family life, hebben de grootouders recht op omgang met [de minderjarige] , tenzij sprake is van een ontzeggingsgrond als voornoemd in het derde lid van artikel 1:377a BW. Door de moeder is niet gesteld, noch het hof is uit de stukken of het behandelde ter zitting ambtshalve gebleken dat zich op dit moment een dergelijke ontzeggingsgrond voordoet. De moeder heeft in dat kader slechts gesteld dat zij geen omgang wil omdat zij zich ten tijde van haar relatie en nadien haar huwelijk niet gesteund heeft gevoeld door de grootouders. Naar het hof begrijpt zijn er geen zorgen over [de minderjarige] . Het hof is voorts gebleken dat bij de moeder tot op heden in het geheel geen bereidheid bestaat om medewerking te verlenen aan (een opbouw van) de omgang tussen [de minderjarige] en zijn grootouders. De begeleidster en de advocaat van de moeder hebben een nadere toelichting gegeven over de huidige begeleide (woon)situatie van de moeder en haar emotioneel beperkte draagkracht. De begeleidster heeft in dat verband desgevraagd verklaard dat er een vermoeden bestaat dat de moeder een verstandelijke beperking heeft. Het hof heeft tijdens de zitting (grote) angst / onmacht / paniek bij de moeder gezien; de moeder leek te blokkeren bij het idee dat er omgang zou plaatsvinden tussen de grootouders en [de minderjarige] . Voor het hof is onduidelijk gebleven wat de oorzaken zijn van deze reactie van de moeder: mogelijk doordat zij niet in voldoende mate begreep wat er gezegd en besproken is, al dan niet vanwege een taalbarrière en/of haar slechthorendheid en/of haar beperkte intellectuele vermogens en/of haar culturele achtergrond.
5.6
Gelet op het voorgaande acht het hof zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen op het verzoek van de grootouders zoals weergegeven onder rechtsoverweging 3.3. Ter zitting hebben de grootouders en de moeder ermee ingestemd dat het hof de behandeling van de zaak zal aanhouden en de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) zal verzoeken een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van een omgangsregeling tussen de grootouders en [de minderjarige] , zo mogelijk in het bijzonder met betrekking tot de vraag op welke wijze de omgang het beste kan worden vorm gegeven. Het hof merkt daarbij ten behoeve van de raad op dat ter zitting bij het hof is gebleken dat het voor de tolk van de moeder (bijzonder) moeilijk was om te vertalen wat de moeder verklaarde, ook op vragen van het hof. De tolk heeft desgevraagd toegelicht dat het voor haar soms niet duidelijk was wat de moeder bedoelde. De moeder is slechthorend en in de visie van de tolk praat zij ongearticuleerd en lijkt zij beperkt in haar manier van uitdrukken. Gelet op de ervaringen van de tolk en ook de indruk die het hof van de moeder heeft gekregen, acht het hof het aangewezen dat de moeder tijdens het raadsonderzoek de voor haar noodzakelijke hulp en ondersteuning krijgt, waaronder bijvoorbeeld een doventolk en een medewerker van het begeleid wonen traject van de moeder.
Daarnaast verzoekt het hof de raad - indien mogelijk en indien niet in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] - een aantal proefcontacten tussen de grootouders en [de minderjarige] voor te bereiden en te begeleiden, waarbij het aan de raad wordt overgelaten om de plaats, tijd en duur van die contacten te bepalen.
5.7
Het hof zal de raad verzoeken om dit onderzoek met spoed c.q. met voorrang in te (doen) stellen en om
uiterlijk 1 september 2017over het verloop van een en ander te adviseren en te rapporteren.
5.8
Na ontvangst van het rapport en advies van de raad zal het hof partijen in de gelegenheid stellen om daarop binnen twee weken inhoudelijk te reageren. Het hof zal daarna in beginsel de zaak op de stukken afdoen, tenzij het hof, al dan niet op gemotiveerd verzoek van één van partijen en het hof dit verzoek toewijst, anders beslist. In afwachting van het rapport en advies van de raad en de eventuele reacties van partijen daarop, zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.
Schorsingsverzoek (200.210.374/02)
5.9
Ter zitting heeft mr. Holtrop namens de grootouders verklaard dat zij zich met betrekking tot het schorsingsverzoek refereren aan het oordeel van het hof. In het kader van het raadsonderzoek en hetgeen ter zitting is gebleken ten aanzien van de draagkracht van de moeder acht het hof het wenselijk dat de werking van de bestreden beschikking zal worden geschorst in afwachting van de uitkomsten van het raadsonderzoek en de eindbeslissing van het hof in de hoofdzaak. Het hof zal dan ook dienovereenkomstig beslissen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.210.374/02
schorst de werking van de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 30 november 2016, met ingang van heden tot de datum waarop door het hof een eindbeschikking zal worden gegeven in de zaak met zaaknummer 200.210.374/01;
in de zaak met zaaknummer 200.210.374/01
alvorens verder te beslissen:
verzoekt de raad voor de kinderbescherming, regio Overijssel, locatie Zwolle, met voorrang c.q. met spoed een onderzoek in te (doen) stellen als hiervoor onder rechtsoverweging 5.6 omschreven en daaromtrent te rapporteren vóór
1 september 2017;
bepaalt dat partijen in de gelegenheid zullen worden gesteld om binnen
twee wekenna ontvangst van dat rapport daar schriftelijk op te reageren;
bepaalt dat de zaak op de stukken zal worden afgedaan na ommekomst van voormelde termijnen, tenzij het hof anders beslist;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.J. Voerman, I.A. Vermeulen en M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 16 mei 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.