ECLI:NL:GHARL:2017:4297

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 mei 2017
Publicatiedatum
23 mei 2017
Zaaknummer
200.200.916/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg en wijziging van echtscheidingsconvenant met betrekking tot partneralimentatie

In deze zaak gaat het om de uitleg van een echtscheidingsconvenant tussen een man en een vrouw, die in hoger beroep zijn gegaan na een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. Het huwelijk van partijen is in 2010 ontbonden en in het convenant, dat op 4 mei 2010 is ondertekend, zijn afspraken gemaakt over de partneralimentatie. De man heeft echter per 1 juli 2011 de betaling van de overeengekomen alimentatie stopgezet, wat heeft geleid tot een geschil over de uitleg van het convenant. De man stelt dat de alimentatie slechts tijdelijk bedoeld was, terwijl de vrouw van mening is dat de alimentatie bedoeld was om haar levensonderhoud te dekken voor een langere periode.

Het hof heeft de man in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren ter onderbouwing van zijn standpunt, waaronder het horen van de mediator als getuige. De beslissing over de proceskostenveroordeling is aangehouden. Het hof heeft bepaald dat de man bewijsstukken uiterlijk op 15 juni 2017 moet indienen en dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden in het paleis van justitie in Leeuwarden. De zaak illustreert de complexiteit van de uitleg van echtscheidingsconvenanten en de rol van bewijs in dergelijke geschillen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.200.916/01
(zaaknummer rechtbank C/16/403307 / FL RK 15-2567)
beschikking van 18 mei 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. F. Hofstra te Leeuwarden,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.J. Jongsma te Joure.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank
Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 15 juli 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 4 oktober 2016;
- het verweerschrift.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 maart 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2010 ontbonden door echtscheiding.
3.2
In een echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant), ondertekend op 4 mei 2010 en aangevuld op 12 februari 2013, dat deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking van 21 juli 2010, hebben de man en de vrouw onder begeleiding van een gecertificeerd mediator, [C] , afspraken gemaakt over de gevolgen van de echtscheiding. In artikel 1 van het convenant is - kort gezegd - de partneralimentatie voorlopig vastgesteld op € 4.656,- per jaar, door de man per 1 januari 2010 in maandelijkse termijnen van € 388,- aan de vrouw te betalen.
3.3
De man is per 1 juli 2011 gestopt met het betalen van de overeengekomen partneralimentatie.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie). De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de man tot wijziging van die bijdrage zoals opgenomen in genoemd convenant afgewezen.
4.2
De man is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 15 juli 2016. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De man verzoekt wijziging van het convenant in die zin dat hij met ingang van
1 januari 2010 niet gehouden is bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Partijen verschillen van mening over de uitleg van voornoemd echtscheidings-convenant voor zover het de daarin opgenomen partneralimentatie betreft.
5.2
De man stelt zich op het standpunt dat het bij het opstellen van het convenant enkel en alleen de bedoeling van partijen is geweest dat hij tijdelijk (één, althans anderhalf jaar) zou bijdragen in de eigenaarslasten van de echtelijke woning aan de [a-straat] 45 te [B] (voor 1/3 deel). Op die manier werd de vrouw tijd gegund om extra inkomen te genereren dat haar in de gelegenheid zou stellen de woning alleen te financieren, aldus de man. Buiten dat had (en heeft) de vrouw volgens de man geen behoefte aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, zodat hij daartoe niet gehouden was (is). De man stelt daarom ook per 1 juli 2011 te zijn gestopt met betalen aan de vrouw. In het convenant is in zijn ogen enkel en alleen het etiket "partneralimentatie" gebruikt, omdat dit op dat moment fiscaal het meest gunstig was voor beide partijen.
5.3
De vrouw is op haar beurt van mening dat het - overeenkomstig de letterlijke tekst van het convenant - de bedoeling van partijen is geweest dat zij de aan de echtelijke woning gekoppelde lasten volledig voor haar rekening zou nemen en dat de man door het betalen van partneralimentatie zou bijdragen in de kosten van haar levensonderhoud (in beginsel gedurende 12 jaar). Ter vaststelling van die partneralimentatie zijn partijen bewust afgeweken van de wettelijke maatstaven, aldus de vrouw. Het voorlopige karakter van de overeengekomen partneralimentatie zag wat haar betreft enkel op de hoogte daarvan. Nu de echtelijke woning nog steeds niet is verkocht loopt de voorlopig overeengekomen partneralimentatie in de ogen van de vrouw onverminderd door.
5.4
Het hof stelt voorop dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Hoge Raad 13 maart 1981, NJ 1981, 635
5.5
Met het oog op dit laatste heeft de man ter onderbouwing van zijn standpunt aangeboden de mediator als getuige te doen horen. Het hof zal hem daartoe in de gelegenheid stellen en hem ook overigens in de gelegenheid stellen bewijs te leveren van de juistheid van zijn standpunt.
5.6
Het hof zal in afwachting van het voorgaande iedere verdere beslissing aanhouden, waaronder de beslissing over de proceskostenveroordeling.

6.De beslissing

Het hof:
alvorens verder te beslissen:
laat de man toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de man redelijkerwijs aan de bepalingen in het convenant de betekenis mag toekennen dat partijen ten tijde van het opstellen van het convenant zijn overeengekomen dat de man slechts tijdelijk (één, althans anderhalf jaar) zou bijdragen in (1/3 deel van) de eigenaarslasten van de echtelijke woning aan de [a-straat] 45 te [B] en dat hij overigens geen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw aan haar verschuldigd was/is;
bepaalt dat, indien de man bewijs door bewijsstukken wenst te leveren, hij die stukken uiterlijk 15 juni 2017 in het geding dient te brengen;
bepaalt dat, indien de man dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. J.G. Idsardi, welk getuigenverhoor zal plaatsvinden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door de raadsheer-commissaris vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat partijen bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
bepaalt dat de man het aantal voor te brengen getuigen alsmede verhinderdagen van beide partijen, van hun advocaten en van de getuigen uiterlijk 1 juni 2017 zal opgeven, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat de man overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Rechtsvordering de naam en woonplaats van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, J.D.S.L. Bosch en A.R. van der Winkel, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 18 mei 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.