ECLI:NL:GHARL:2017:4424

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
29 mei 2017
Zaaknummer
200.214.988/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten jeugdhulp voor de 14-jarige [verzoeker]. De gemeente Smallingerland had een verzoek ingediend voor een machtiging tot gesloten jeugdhulp, welke eerder door de kinderrechter was verleend. Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 12 april 2017, waarin een spoedmachtiging was verleend. De ouders van [verzoeker] hebben ingestemd met het verblijf van hun zoon in een gesloten accommodatie, gezien zijn problematische gedrag en de noodzaak van zorg. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 mei 2017 zijn zowel [verzoeker] als zijn ouders en vertegenwoordigers van het college aanwezig geweest.

Het hof heeft de procedure en de ingediende stukken beoordeeld, waaronder het beroepschrift en de verweerschriften. Het hof concludeert dat de gemeente heeft voldaan aan de formele eisen voor het indienen van een verzoek tot gesloten jeugdhulp. De ouders hebben ingestemd met de gesloten plaatsing, en het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen bij [verzoeker]. Hij vertoonde onaanvaardbaar gedrag, waaronder drugsgebruik en agressie, en had zich eerder onttrokken aan hulpverlening. Het hof oordeelt dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is om te voorkomen dat [verzoeker] zich aan de benodigde zorg onttrekt.

De beslissing van het hof is om de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, waarbij het hof de noodzaak van de gesloten jeugdhulp bevestigt. De gronden voor de opneming en het verblijf in een gesloten accommodatie zijn aanwezig, en het hof heeft geoordeeld dat de termijn van de machtiging niet kan worden verkort totdat de benodigde onderzoeken zijn afgerond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.214.988/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/154374 / FJ RK 17-343)
beschikking van 23 mei 2017
inzake
[verzoeker] ,
verblijvende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. M.W.J.M. de Man te Bolsward,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland,
zetelend te Drachten,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: het college,
advocaat: mr. M.H. Rozeboom te Drachten.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de moeder] ,

wonende te [B] ,
verder te noemen: de moeder,
2. [de vader] ,
wonende te [C] ,
verder te noemen: vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 april 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 26 april 2017;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. De Man van 4 mei 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. De Man van 11 mei 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 mei 2017 plaatsgevonden. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens het college zijn verschenen mevrouw [D] en mevrouw [E] , bijgestaan door hun advocaat. Voorts is de moeder verschenen.
2.3
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een journaalbericht van mr. De Man van 11 mei 2017 met productie(s).

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het - door echtscheiding ontbonden - huwelijk van de vader en de moeder zijn [in] 2002 [verzoeker] en zijn tweelingbroer geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [verzoeker] .
3.2
Bij beschikking van 17 maart 2017 heeft de kinderrechter ten aanzien van [verzoeker] een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van diezelfde datum voor de duur van vier weken.
3.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter een machtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 14 april 2017 tot uiterlijk 14 juli 2017.
3.4
[verzoeker] verbleef tot medio maart 2017 bij zijn moeder en broer. Sindsdien verblijft hij bij [F] .
3.5
De ouders stemmen in met het verblijf van [verzoeker] in een gesloten accommodatie.

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoeker] is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 april 2017. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. [verzoeker] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek tot verlening van een machtiging tot gesloten jeugdhulp alsnog af te wijzen.
4.2
Het college heeft verweer gevoerd en verzoekt het hof [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep dan wel het hoger beroep af te wijzen, kosten rechtens.
4.3
Het hof zal de grieven gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

Formeel
5.1
[verzoeker] heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat de verleningsbeslissing en het verzoekschrift van het college niet in stand kunnen blijven nu deze in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur tot stand zijn gekomen. Naar de mening van [verzoeker] is er geen sprake van een inhoudelijke en gemotiveerde beslissing.
5.2
De beoordeling door de kinderrechter van de hem voorgelegde verzoeken, vindt primair plaats met inachtneming van de in afdeling 4 van titel 14 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de in de Jeugdwet (Jw) neergelegde criteria, waarbij bij de beoordeling door de kinderrechter de uit de Algemene wet bestuursrecht voortvloeiende algemene beginselen van behoorlijk bestuur in verband met de genomen besluiten mede in aanmerking worden genomen.
Het overleggen van een verleningsbeslissing van de gemeente is vereist bij indiening van een verzoek als het onderhavige (artikel 6.1.2 lid 5 Jw). In de verleningsbeslissing die hier is overgelegd wordt vermeld de vorm van benodigde jeugdhulp, waarom deze vorm van jeugdhulp noodzakelijk is en de duur waarvoor het verzoek wordt gedaan. Daarmee is voldaan aan de eisen die aan een verleningsbeslissing gesteld kunnen worden. De motivering dat een machtiging gesloten jeugdhulp noodzakelijk is, is uitgebreider gegeven in het verzoekschrift. Daarmee heeft de gemeente naar het oordeel van het hof voldaan aan de motiveringseis.
5.3
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 6 Jw behoeft het verzoek tot verlening van een machtiging gesloten jeugdhulp instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht. [verzoeker] heeft onder meer aangevoerd dat in de verleningsbeslissing van het college wordt verwezen naar een verklaring van de gedragswetenschapper die op dat moment nog niet bestond, gelet op het feit dat het inleidend verzoekschrift is gedateerd op 6 april 2017 en de verklaring van de gedragswetenschapper op 7 april 2017.
5.4
Het hof overweegt als volgt met betrekking tot deze verklaring van de gedragswetenschapper. Het college heeft in hoger beroep erkend dat in de verleningsbeslissing ten onrechte is verwezen naar een onderzoek van de gekwalificeerde onafhankelijke gedragswetenschapper. Dat had toen nog niet plaatsgevonden. Naar het oordeel van het hof betreft dit echter niet een dusdanig gebrek dat dit tot de conclusie dient te leiden dat de verleningsbeslissing niet in stand kan blijven. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat uit de verdere inhoud van de verleningsbeslissing, het verzoekschrift en de overige door het college overgelegde stukken voldoende informatie naar voren komt op grond waarvan de betreffende beslissing genomen kon worden.
Voor zover [verzoeker] zich op het standpunt heeft gesteld dat het inleidend verzoekschrift pas had mogen worden ingediend nadat een gedragswetenschapper een verklaring had afgegeven, volgt dit niet uit de wet. Uitsluitend is vereist dat een gedragswetenschapper instemt met het verzoek; dit kan ook (kort) nadat het verzoek reeds is ingediend. Zeker nu het college heeft aangegeven dat de verleningsbeslissing zou zijn ingetrokken wanneer er geen instemming van de gekwalificeerde wetenschapper zou zijn gekomen. Wel is vereist dat de gedragswetenschapper kort voor het onderzoek de jeugdige heeft onderzocht.
Het hof volgt [verzoeker] voorts niet in zijn standpunt dat de verklaring van de gedragswetenschapper d.d. 7 april 2017 (nagenoeg) dezelfde is als die van 20 maart 2017 (die is afgegeven in verband met het verzoek tot een spoedmachtiging). Overigens, ook indien dat wel het geval zou zijn geweest, maakt dat naar het oordeel van het hof niet dat getwijfeld dient te worden aan de deskundigheid en onafhankelijkheid van de gedragswetenschapper die de verklaring van 7 april 2017 heeft afgegeven.
5.5
Het hof heeft geconstateerd dat er geen familiegroepsplan is overgelegd bij het verzoekschrift. Het college heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de mogelijkheden hiertoe wel al aan het begin van het proces, voor de indiening van het verzoekschrift tot een spoedmachtiging, zijn onderzocht, maar dat een familiegroepsplan niet haalbaar is gebleken. Daarna is de situatie rondom [verzoeker] snel geëscaleerd, waardoor het niet meer mogelijk en verantwoord was nader onderzoek hiernaar te doen.
5.6
Daarnaast heeft het college erkend dat er in het verzoekschrift een aantal zaken niet en/of verkeerd is ingevuld. Ook deze slordigheden leiden naar het oordeel van het hof niet tot het gevolg dat de beslissing moet worden vernietigd dan wel het verzoek moet worden afgewezen.
5.7
Alles afwegende is het hof van oordeel dat het door het college ingediende verzoekschrift en de daarbij behorende bijlagen weliswaar niet geheel voldeed aan de daaraan te stellen eisen van zorgvuldigheid, maar naar het oordeel van het hof heeft dit niet tot gevolg gehad dat voor de betrokkenen en de kinderrechter onduidelijk was wat met het verzoek werd beoogd.
5.8
Het hof stelt vast dat aan de overige uit de wet voortvloeiende formele eisen is voldaan. Het hof zal hierna dan ook het verzoek tot verlening van de machtiging gesloten jeugdhulp inhoudelijk beoordelen.
Inhoudelijk
5.9
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en het verblijf noodzakelijk is om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.1
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat bij [verzoeker] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat hij zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
5.11
[verzoeker] is een 14-jarige jongen met een licht verstandelijke beperking. Vanaf december 2016 is het gebiedsteam betrokken geweest bij [verzoeker] , de moeder en de vader om de problemen in de ontwikkeling en opvoeding van [verzoeker] in goede banen te leiden. [verzoeker] is in relatief korte tijd afgegleden in maatschappelijk onaanvaardbaar en onveilig gedrag. [verzoeker] gebruikte (hard)drugs, had een risicovolle (oudere) vriendengroep, was heel beïnvloedbaar en overzag de gevolgen van zijn gedrag soms niet, was zowel fysiek als verbaal agressief, accepteerde geen gezag en regels en onttrok zich aan het gezag en hulpverlening door verschillende keren weg te lopen. Dit gedrag vertoonde [verzoeker] zowel thuis als op school, waar hij vanwege dit gedrag is geschorst. In de thuissituatie was de moeder niet meer bij machte om [verzoeker] de begrenzing en sturing te geven die hij nodig heeft. In de periode van december 2016 tot maart 2017 is er hulpverlening van [G] ingezet. Noch in de open crisissetting van [G] noch middels thuisbegeleiding van [G] is het gelukt in de veiligheid van [verzoeker] te voorzien. Zijn zorgelijke gedrag bleef. Op 7 maart 2017 is getracht [verzoeker] in een open setting bij [H] te plaatsen, maar dit weigerde [verzoeker] ; hij onttrok zich opnieuw aan de benodigde hulpverlening. In de auto naar [H] is de situatie geëscaleerd. Met behulp van politie is [verzoeker] vervolgens op grond van een spoedmachtiging naar [F] gebracht. Ook tijdens zijn gesloten plaatsing heeft [verzoeker] nog harddrugs gebruikt en is hij betrokken geweest bij vechtpartijen.
5.12
Het hof is van oordeel dat, anders dan [verzoeker] aanvoert, gelet op de ernst van de problematiek van [verzoeker] , een gesloten plaatsing in dit geval een proportionele maatregel is en dat niet kan worden volstaan met een lichtere maatregel zoals een reguliere uithuisplaatsing of een voorwaardelijke machtiging.
Begin april 2017 is er bij [verzoeker] eendagsdiagnostiek afgenomen en is geconcludeerd dat nader onderzoek, waaronder een neuropsychologisch onderzoek (NPO) nodig is om uit te zoeken of het gedrag van [verzoeker] het gevolg is van een cognitieve beperking, scheefgroei in de persoonlijkheids-/gewetensontwikkeling of een andere neurologische aandoening. Het college heeft overwogen of dit vanuit een open setting kan of op grond van een voorwaardelijke machtiging, maar de verwachting van onder meer de hulpverleners is dat [verzoeker] in dat geval zal terugvallen in zijn eerdere gedragspatroon.
Deze nadere onderzoeken zijn nog niet afgerond en dus is nog onbekend waardoor het problematische gedrag van [verzoeker] wordt veroorzaakt. Het hof is van oordeel dat eerst de uitkomsten van deze nadere onderzoeken bekend dienen te zijn en duidelijk dient te worden welke behandeling [verzoeker] moet krijgen, alvorens de gesloten plaatsing beëindigd kan worden. [verzoeker] heeft gesteld dat hij bereid is vanuit een open setting mee te werken aan deze onderzoeken. Gelet op het zorgelijke gedrag in het recente verleden en de beïnvloedbaarheid van [verzoeker] is het hof van oordeel dat deze onderzoeken niet vanuit een open setting kunnen plaatsvinden.
[verzoeker] heeft in hoger beroep verder aangevoerd dat hij erg geschrokken is van de feitelijke gang van zaken tijdens een gesloten plaatsing en dat hij - als hij geweten had wat een gesloten plaatsing inhield, bijvoorbeeld met betrekking tot de beperkingen qua telefoneren - had meegewerkt aan de plaatsing in een open setting bij [H] . Ter zitting in hoger beroep is echter naar voren gekomen dat toen [verzoeker] weigerde naar de open instelling van [H] te gaan, hij uitgebreid en meermaals is gewezen op de gevolgen als hij niet zou meewerken. Hoe dan ook heeft hij toen niet meegewerkt, waardoor een gesloten plaatsing op dat moment noodzakelijk was.
[verzoeker] heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat hij in de gesloten setting bij [F] ook al een aantal keer de mogelijkheid heeft gehad om zich te onttrekken aan het gezag door weg te lopen en om drugs te gebruiken. Volgens [verzoeker] vormt het voorkomen van het onttrekken aan het gezag en de hulpverlening daarom geen grond om hem gesloten te plaatsen. Dat [verzoeker] de kans heeft gehad om weg te lopen en zich te onttrekken aan het gezag betekent naar het oordeel van het hof niet dat met een lichtere maatregel kan worden volstaan. Het is in dergelijke situaties juist aan [verzoeker] om aan te tonen dat hij de verleidingen om weg te lopen en drugs te gebruiken - welke verleidingen in een open setting nog groter zullen zijn en vaker zullen voorkomen dan in een gesloten setting -, kan weerstaan en inziet dat de problemen hiermee niet worden opgelost.
Gelet op het feit dat de nadere onderzoeken nog niet zijn afgerond, kan naar het oordeel van het hof ook niet worden volstaan met een kortere duur van de machtiging dan de door de kinderrechter bepaalde termijn van drie maanden.
5.13
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de gronden voor opneming en verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg aanwezig zijn. Daaruit volgt dat het hof de beschikking dient te bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 april 2017.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, J.G. Idsardi en G.M. van der Meer, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 23 mei 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.