Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft zich verzet tegen de eerdere beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, die op 18 april 2017 zijn uitgesproken. De rechtbank had de minderjarigen onder toezicht gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor [de minderjarige2]. De moeder betwistte de noodzaak van deze maatregelen en stelde dat de Raad voor de Kinderbescherming niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in zijn verzoek tot uithuisplaatsing, omdat dit mondeling ter zitting was gedaan, wat volgens haar in strijd was met de wet.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de noodzakelijke zorg en opvoeding voor haar kinderen te bieden, ondanks haar bereidheid om hulp te accepteren. De hulpverlening in het vrijwillige kader bleek niet toereikend, en er waren ernstige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. Het hof oordeelde dat de Raad voor de Kinderbescherming niet-ontvankelijk was in zijn mondelinge verzoek tot uithuisplaatsing, omdat dit in strijd was met de fundamentele beginselen van een behoorlijke procesorde. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing betrof, maar de ondertoezichtstelling van de minderjarigen werd bekrachtigd.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige procedure bij ingrijpende maatregelen zoals uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling, en bevestigt dat de rechter moet waken over de rechten van de betrokkenen, vooral in zaken die de ontwikkeling van minderjarigen aangaan.