Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen twee voormalige echtgenoten. De appellante, vertegenwoordigd door mr. M.H. Doornbos, vorderde dat haar door de rechtbank afgewezen verzoeken alsnog zouden worden toegewezen. Dit betrof een gedeeltelijke ontbinding van het echtscheidingsconvenant en de verkoop van de voormalige echtelijke woning. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen onvoorziene omstandigheden waren die tot een dergelijke ontbinding zouden moeten leiden.
De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen waren gehuwd in gemeenschap van goederen en hun huwelijk is ontbonden door een echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Noord-Nederland op 24 april 2013. In het echtscheidingsconvenant was afgesproken dat de man de hypothecaire schulden zou dragen, maar de vrouw was nog steeds hoofdelijke aansprakelijk. De vrouw heeft in hoger beroep aangevoerd dat de man zijn verplichtingen niet nakomt, wat leidt tot financiële problemen voor haar.
Het hof heeft de grieven van de appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de onrust die zij ervaart door aanmaningen van de hypotheekbank niet opweegt tegen het belang van de man om in de woning te blijven wonen. Het hof heeft vastgesteld dat de man geen verplichting heeft om de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan, maar slechts een inspanningsverplichting heeft. De grieven van de appellante zijn verworpen en het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de proceskosten zijn gecompenseerd.