Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
(€ 1.671,-- + € 410,-- =) € 2.081,-- per maand.
€ 156,00 =) € 503,00 per maand, zijnde afgerond € 252,-- per kind per maand.
(€ 1.671,-- + 410,-- =) € 2.081,-- per maand. Dit bedrag dient echter nog te worden verminderd met het aandeel van de vrouw in de kosten van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ter hoogte van € 379,-- per maand. Dit brengt met zich dat de vrouw gelet op haar inkomsten ter hoogte van € 2.081,-- behoefte heeft aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud van [€ 1.859,-- minus (€ 2.081,-- minus € 379,- )] € 157,-- netto per maand. Na brutering bedraagt de (resterende) behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud afgerond € 358,-- bruto per maand.
r.o. 5.42 - van € 358,-- bruto per maand te voldoen. Één en ander komt geheel voor rekening en risico van de man, zodat het hof het ervoor houdt dat de man in staat is te voorzien in de resterende behoefte van de vrouw. Ook overigens acht het hof op basis van de beschikbare gegevens voornoemd bedrag aan partneralimentatie in het onderhavige bijzondere geval niet onredelijk.
6.De slotsom
7.De beslissing
mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 6 juni 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.