ECLI:NL:GHARL:2017:498

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 januari 2017
Publicatiedatum
24 januari 2017
Zaaknummer
200.191.720
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewindvoering en beloning van de bewindvoerder in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de beloning van de bewindvoerder over de periode van 1 november 2013 tot en met 31 december 2014. De bewindvoerder, vertegenwoordigd door mr. J.W.C. Giebels, heeft in hoger beroep de beschikking van de kantonrechter van 19 februari 2016 aangevochten, waarin haar verzoek om een hogere beloning werd afgewezen. De kantonrechter had eerder de vergoeding voor de bewindvoerder vastgesteld op € 1.580,- voor de genoemde periode, maar de bewindvoerder verzocht om een vergoeding van 0,75% van het gemiddelde vermogen van de rechthebbende, wat neerkomt op € 10.002,76 exclusief BTW. De rechthebbende, vertegenwoordigd door mr. M.A. Smits, refereerde zich aan het oordeel van het hof.

Het hof overweegt dat de bewindvoerder aanspraak kan maken op beloning volgens de regels die zijn vastgesteld door de Minister van Veiligheid en Justitie. De bewindvoerder stelde dat de kantonrechter ten onrechte aansluiting had gezocht bij de toen geldende aanbevelingen en dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die een hogere beloning rechtvaardigen. Het hof oordeelt echter dat de nieuwe regeling, die pas op 1 januari 2015 in werking trad, niet kan worden toegepast op de periode waarover de beloning wordt verzocht. Het hof wijst het verzoek van de bewindvoerder af en bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter, waarbij het hof ook opmerkt dat de bewindvoerder niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de extra uren die zij stelt te hebben gewerkt.

De beslissing van het hof is dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd en dat het meer of anders verzochte wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof, waarbij de voorzitter en twee leden aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.191.720
(zaaknummer rechtbank Gelderland 4837516)
beschikking van 24 januari 2017
inzake
[verzoekster],
gevestigd te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. J.W.C. Giebels te Nijmegen,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats] , feitelijk verblijvend te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. M.A. Smits te Nijmegen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 19 februari 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 19 mei 2016;
  • het verweerschrift, ingekomen op 20 juni 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 december 2016 plaatsgevonden. De bewindvoerder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de rechthebbende is haar advocaat verschenen. Met toestemming van partijen is bijzondere toegang tot de mondelinge behandeling verleend aan [A] , kantoorgenoot van de bewindvoerder.

3.De vaststaande feiten

3.1
De kantonrechter heeft over alle tegenwoordige en toekomstige goederen die toebehoren aan de rechthebbende een bewind in de zin van artikel 1: 431 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingesteld. Bij beschikking van 4 oktober 2013 heeft de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, (hierna: de kantonrechter) [B] met ingang van 1 november 2013 ontslagen als bewindvoerder ten behoeve van de rechthebbende en met ingang van diezelfde datum de huidige bewindvoerder als zodanig benoemd.
3.2
Bij beschikking van 10 februari 2014 heeft de kantonrechter de vergoeding van de bewindvoerder over de periode van 1 november 2013 tot en met 31 december 2014 vastgesteld op totaal € 1.580,- (exclusief BTW), zijnde € 386,- aan intakekosten, € 170,- aan vergoeding over de periode van 1 november 2013 tot en met 31 december 2013 (2/12 x € 1.020,-) en € 1.024,- over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, ten laste van het vermogen van de rechthebbende, en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.3
Bij brief van 7 december 2015 heeft de bewindvoerder verzocht machtiging te verlenen het salaris van de bewindvoerder over de periode van 1 november 2013 tot en met 31 december 2014 vast te stellen op 0,75% van het gemiddelde vermogen van de rechthebbende van € 1.143.173,35, te weten op € 8.573,80 exclusief BTW. De bewindvoerder heeft dit verzoek bij brief van 4 januari 2016 aangevuld en verzocht machtiging te verlenen de vergoeding over de periode van 1 november 2013 tot en met 31 december 2014 vast te stellen op 0,75% van het gemiddelde vermogen per jaar, te weten op (14/12 x € 8.573,80 =) € 10.002,76 exclusief BTW.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is het salaris van de bewindvoerder over de periode van 1 november 2013 tot en met 31 december 2014.
4.2
Bij de bestreden beschikking van 19 februari 2016 heeft de kantonrechter de hiervoor onder 3.3 genoemde verzoeken van de bewindvoerder afgewezen.
4.3
De bewindvoerder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De bewindvoerder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beslissing te vernietigen en, opnieuw beschikkende, primair het hiervoor onder 3.3 weergegeven verzoek van de bewindvoerder van 4 januari 2016 alsnog toe te wijzen, subsidiair het honorarium over de periode van 1 november 2013 tot en met 31 december 2014 vast te stellen op € 239,- exclusief BTW per uur en meer subsidiair over de periode van 1 november 2013 tot en met 31 december 2014 een beloning vast te stellen die het hof redelijk acht.
4.4
De rechthebbende refereert zich aan het oordeel van het hof.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:447, lid 1 BW heeft de bewindvoerder aanspraak op beloning overeenkomstig de regels die daaromtrent bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie zijn vastgesteld. Op grond van bijzondere omstandigheden kan de kantonrechter, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de bewindvoerder of van de rechthebbende, voor bepaalde of onbepaalde tijd de beloning anders regelen dan bij de instelling of door de wet is aangegeven.
5.2
De bewindvoerder stelt in verband met haar primaire verzoek het volgende. De kantonrechter heeft bij het vaststellen van de aan haar toekomende vergoeding over de periode van 1 november 2013 tot en met 31 december 2014 ten onrechte aansluiting gezocht bij de toen nog geldende Aanbevelingen van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton (LOVCK). Volgens de bewindvoerder is in het onderhavige geval sprake van een dermate uitzonderlijke situatie dat een hogere beloning dan de reeds vastgestelde jaarbeloning is gerechtvaardigd. Zij acht het in dit bijzondere geval meer voor de hand liggen de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren, die geldt vanaf 1 januari 2015, ook toe te passen op de periode gelegen voor 2015. Hoewel de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren, waarin is opgenomen dat de bewindvoerder in beginsel een loon ontvangt van € 1.105,- op jaarbasis en indien het vermogen meer bedraagt dan € 1.000.000,- een honorarium van 0,75% van het vermogen, nog niet gold in de periode van 1 november 2013 tot en met 31 december 2014, kan op grond van artikel 1:447 lid 1 BW wel worden vooruitgelopen op de inhoud daarvan, die toen reeds bekend was, aldus de bewindvoerder.
De bewindvoerder heeft hiertoe aangevoerd dat bij de rechthebbende sprake is van een ziektebeeld, te weten schizofrenie, waardoor zij zeer argwanend is en een meer dan gemiddelde investering van de bewindvoerder wordt gevergd om met haar een vertrouwensband te kunnen opbouwen. Daarnaast betreft het bewind een zeer aanzienlijk liquide vermogen van ruim 1,1 miljoen euro en is de rechthebbende eigenaresse van een woning, die na haar opname in de instelling waar zij thans verblijft, moet worden verkocht. Dit alles vraagt om meer en andere werkzaamheden dan gemiddeld. Anders dan de kantonrechter heeft overwogen, stelt artikel 3 lid 3 van de tot 1 januari 2015 geldende regeling niet als voorwaarde voor het toekennen van een hogere beloning dat de bewindvoerder zelf extra werkzaamheden heeft verricht die samenhangen met de omvang van het vermogen.
De bewindvoerder heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat zij thans ook mentor is van de rechthebbende en dat dit het gevolg is geweest van de intensiviteit waarmee zij in het kader van het bewind bij de rechthebbende was betrokken. Zij voerde tijdens het bewind eigenlijk al mentorschapstaken uit. Ten aanzien van het vermogen heeft de bewindvoerder rekeningen geopend voor de rechthebbende en ervoor gezorgd dat het vermogen in stand werd gehouden en waar mogelijk werd vermeerderd. In verband hiermee heeft de bewindvoerder bij verschillende banken onderzocht waar zij het vermogen van de rechthebbende het beste kon onderbrengen. De bewindvoerder heeft voorts de woning van de rechthebbende in stand gehouden en geschikt gemaakt voor de verkoop. Deze woning staat sinds kort te koop voor € 200.000,-.
De bewindvoerder wijst - in het kader van haar subsidiaire verzoek - erop dat de vorige bewindvoerder een bedrag van € 239,- per uur, exclusief BTW, ontving voor dezelfde werkzaamheden als die zij verricht tegen een tarief van omgerekend € 55.- per uur. Dit staat niet in verhouding tot elkaar, aldus de bewindvoerder. Subsidiair maakt zij dan ook aanspraak op een vergoeding van € 239,- per uur, exclusief BTW.
Meer subsidiair wenst de bewindvoerder een redelijke vergoeding voor de 24 extra uren aan werkzaamheden die zij in de periode van 1 november 2013 tot en met 31 december 2014 stelt te hebben gemaakt boven de 16 uren aan werkzaamheden op jaarbasis, waarvan de destijds geldende Aanbevelingen uitgingen. In de procedure die heeft geleid tot de onder 4.2 vermelde beschikking van de kantonrechter van 19 februari 2016, heeft de bewindvoerder 24 uren extra vergoeding gevraagd, maar de kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen, omdat zij niet had bijgehouden hoeveel uren zij daadwerkelijk aan deze zaak had besteed.
De bewindvoerder heeft ter mondelinge behandeling op dit punt nog verklaard dat zij inderdaad niet alle uren heeft bijgehouden die zij aan het bewind van de rechthebbende heeft besteed, maar dat zij wel maandelijks contact heeft gehad met de rechthebbende. De bewindvoerder heeft de rechthebbende in de periode van 1 november 2013 tot en met 31 december 2014 regelmatig bezocht om te kijken hoe het met haar ging. Het ging in die periode heel slecht met de rechthebbende; zij was op enig moment volledig verwaarloosd en woonde in haar sterk vervuilde woning met verwaarloosde huisdieren. Uiteindelijk heeft deze situatie in januari 2015 ertoe geleid dat moest worden overgegaan tot opname van de rechthebbende met een rechterlijke machtiging in een psychiatrische instelling en tot ontruiming van de woning.
5.3
De rechthebbende refereert zich aan het oordeel van het hof. Mr. Smits heeft ter mondelinge behandeling medegedeeld dat de bewindvoerder zich inderdaad heeft ontfermd over de rechthebbende en dat zij zich heeft ingespannen voor haar opname op het moment dat zij ziek was en niemand anders zich over haar ontfermde. Mr. Smits heeft verder verklaard dat het de bewindvoerder heel veel tijd, energie en aandacht heeft gekost het vertrouwen van de rechthebbende te winnen. Mr. Smits acht het een redelijke aanname dat de bewindvoerder 24 uren extra werkzaamheden heeft verricht bovenop het forfaitaire aantal van 16 uren.
5.4
Het hof overweegt het volgende. Het primaire verzoek tot toepassing van de met ingang van 1 januari 2015 in werking getreden Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren op de door de bewindvoerder over de periode van 1 november 2013 tot en met 31 december 2014 vast te stellen honorarium wordt afgewezen, nu deze regeling in de periode waarvoor vergoeding wordt verzocht, nog niet in werking was getreden en deze regels derhalve op dat moment nog niet golden. Voor het toekennen van terugwerkende kracht aan die regeling tot voormelde periode ziet het hof geen aanleiding, aangezien de nieuwe regeling een zeer aanzienlijke breuk oplevert met de tot 1 januari 2015 geldende regeling.
5.5
Ten aanzien van het subsidiaire verzoek een honorarium vast te stellen ter hoogte van € 239,- per uur, exclusief BTW, conform het honorarium dat was toegekend aan de voorganger van de huidige bewindvoerder, overweegt het hof het volgende. Voor de vergoeding van de bewindvoerder neemt het hof tot uitgangspunt de Aanbevelingen meerderjarigenbewind, vastgesteld door het LOVCK op 15 december 2015 (hierna ook: de Aanbevelingen). Hoofdstuk C2 van die Aanbevelingen, met als titel “Beloning van de bewindvoerder voor werkzaamheden verricht vóór 1 januari 2015”, vermeldt onder 17 de voor de jaren 2014 en 2013 geldende tarieven (steeds exclusief BTW). Voor een professioneel bewindvoerder, tevens lid van de branchevereniging BPBI, is dat voor het jaar 2014 € 1.024,- per jaar en voor het jaar 2013 € 1.020,- per jaar. Onder C2 onder 3 is voorts opgenomen dat met ingang van 2011 wordt aangenomen dat een bewind door een efficiënt werkend professional gemiddeld 16 uur werk per jaar kost. Nu de bewindvoerder een professional is, die is aangesloten bij de branchevereniging BPBI, dient het hof uit te gaan van de in de Aanbevelingen vermelde tarieven, die neerkomen op een vergoeding van (afgerond) € 64,- per uur. Dat de kantonrechter ten behoeve van een eerdere bewindvoerder - die geen professioneel bewindvoerder tevens lid van de branchevereniging BPBI was, maar een advocaat was - een andere (hogere) vergoeding heeft toegekend, vormt onvoldoende rechtvaardiging om aan de bewindvoerder, in afwijking van hetgeen staat vermeld in de Aanbevelingen die op de door haar verrichte werkzaamheden van toepassing zijn, een daarvan afwijkende – aanmerkelijk hogere – vergoeding toe te kennen. Het hof wijst het subsidiair verzochte in ieder geval in zoverre af.
5.6
Voor zover de bewindvoerder in het kader van het subsidiair en het meer subsidiair verzochte aanspraak heeft gemaakt op een redelijke vergoeding van de 24 uur die zij stelt extra te hebben besteed, bovenop het standaard aantal uren aan werkzaamheden van 16 uur per jaar, waarvan in de Aanbevelingen wordt uitgegaan, overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt vast dat deze door de bewindvoerder gemaakte aanspraak ook al aan de orde is geweest in de eerder door haar gevoerde procedure die heeft geleid tot de onder 3.2 vermelde beschikking van 10 februari 2014. Tegen deze beschikking is geen hoger beroep ingesteld, zodat deze inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan. Naar uit die beschikking volgt heeft de kantonrechter, over precies dezelfde periode die thans aan de orde is, geoordeeld dat geen aanleiding bestaat een hogere vergoeding toe te kennen dan uit de Aanbevelingen volgt, aangezien is gesteld noch gebleken dat de bewindvoerder werkzaamheden zal moeten verrichten die buiten de omschreven werkzaamheden vallen (zie onderdeel 2. van die beschikking). In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter zijn oordeel dat het verzoek van de bewindvoerder niet toewijsbaar is erop gegrond dat uit de toegestuurde stukken en de mondelinge toelichting niet blijkt dat de extra werkzaamheden uitsluitend samenhangen met de omvang van het vermogen. In de onderhavige procedure heeft de bewindvoerder in hoger beroep weliswaar gesteld dat zij over de desbetreffende periode 24 uur aan extra werkzaamheden heeft besteed, maar dit aantal uren, naar zij zelf erkent - evenals in de eerdere procedure - in geen enkel opzicht cijfermatig onderbouwd, bijvoorbeeld door middel van een urenstaat. Het hof ziet dan ook geen reden om anders te beslissen dan de kantonrechter in zijn beschikking van 10 februari 2014 of in de bestreden beschikking heeft gedaan.
Ter mondelinge behandeling heeft de bewindvoerder nog wel gesteld dat zij in de desbetreffende periode regelmatig - naar zij stelt maandelijks - contact heeft gehad met de rechthebbende om te kijken hoe het met haar ging en dat het toen heel slecht met de rechthebbende ging, omdat haar bleek dat zij zich op enig moment volledig verwaarloosde en in haar sterk vervuilde woning verbleef met haar verwaarloosde huisdieren. Uit deze enkele stelling blijkt naar het oordeel van het hof nog niet dat de bewindvoerder over de desbetreffende periode 24 uur aan extra werkzaamheden ten behoeve van rechthebbende heeft besteed, zulks nog daargelaten dat het hier - hoezeer deze zorg voor de rechthebbende ook te prijzen valt - gaat om activiteiten die strikt genomen geen betrekking hadden op het door de bewindvoerder te voeren vermogensbewind. Voorts heeft de bewindvoerder ter mondelinge behandeling nog aangevoerd dat de situatie waarin de rechthebbende verkeerde uiteindelijk in januari 2015 ertoe heeft geleid dat de rechthebbende met een rechterlijke machtiging moest worden opgenomen in een psychiatrische instelling en vervolgens moest worden overgegaan tot ontruiming van de woning, die inmiddels gereed is gemaakt voor de verkoop en thans ook te koop staat. Ook deze stelling van de bewindvoerder kan niet tot een ander oordeel leiden, nu de werkzaamheden die de bewindvoerder in dit verband stelt te hebben verricht, niet eerder zullen hebben plaatsgevonden dan vanaf begin 2015, en dus na de periode die thans ter beoordeling staat. Dit alles betekent dat het subsidiair en het meer subsidiair verzochte evenmin toewijsbaar is.
Aan dit alles doet niet af dat de advocaat van de rechthebbende zich heeft gerefereerd aan het oordeel van hof en zich overigens heeft uitgelaten zoals hiervoor vermeld onder 5.3. Het bijzondere karakter van een vermogensbewind als het onderhavige brengt immers mee dat de rechter, ter bescherming van de belangen van de rechthebbende, zelfstandig zal moeten beoordelen of een hogere vergoeding dan voortvloeit uit de Aanbevelingen in een aan hem voorgelegd geval is gerechtvaardigd.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen falen de grieven en zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zupthen, van 19 februari 2016;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J. Laurentius-Kooter, voorzitter, mr. A. Smeeïng-van Hees en mr. G.J. Rijken, leden, bijgestaan door mr. M. Vodegel als griffier, en is op 24 januari 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.