Uitspraak
[appellant],
SAE,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
De verwijzing is derhalve niet ongedaan gemaakt en de datum voor het arrest is bepaald.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, die in eerste aanleg gedaagde was, heeft geen grieven ingediend tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, dat op 10 mei 2016 was gewezen. De appellant had op 15 juli 2016 hoger beroep aangetekend tegen dit vonnis, maar heeft op de roldata van 22 november 2016 en 20 december 2016 uitstel aangevraagd voor het indienen van de memorie van grieven. Uiteindelijk heeft de appellant op 17 januari 2017 geen grieven ingediend, wat leidde tot een akte van niet dienen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een memorie van eis in incidenteel appel in te dienen.
Het hof heeft in zijn beoordeling verwezen naar artikel 133 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waarin is bepaald dat het recht om een proceshandeling te verrichten vervalt indien deze niet binnen de gestelde termijn is verricht en er geen uitstel kan worden verkregen. De appellant heeft geen grieven ontwikkeld tegen het vonnis waarvan beroep, en het hof heeft geoordeeld dat het beroepen vonnis niet in strijd is met rechtsregels van openbare orde. Daarom is het hoger beroep verworpen.
De appellant is in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij beschouwd en is veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die zijn begroot op € 718,- aan verschotten en € 447,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat. Deze uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.