ECLI:NL:GHARL:2017:5011

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
13 juni 2017
Zaaknummer
200.200.869/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping hoger beroep wegens niet indienen van grieven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, die in eerste aanleg gedaagde was, heeft geen grieven ingediend tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, dat op 10 mei 2016 was gewezen. De appellant had op 15 juli 2016 hoger beroep aangetekend tegen dit vonnis, maar heeft op de roldata van 22 november 2016 en 20 december 2016 uitstel aangevraagd voor het indienen van de memorie van grieven. Uiteindelijk heeft de appellant op 17 januari 2017 geen grieven ingediend, wat leidde tot een akte van niet dienen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een memorie van eis in incidenteel appel in te dienen.

Het hof heeft in zijn beoordeling verwezen naar artikel 133 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waarin is bepaald dat het recht om een proceshandeling te verrichten vervalt indien deze niet binnen de gestelde termijn is verricht en er geen uitstel kan worden verkregen. De appellant heeft geen grieven ontwikkeld tegen het vonnis waarvan beroep, en het hof heeft geoordeeld dat het beroepen vonnis niet in strijd is met rechtsregels van openbare orde. Daarom is het hoger beroep verworpen.

De appellant is in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij beschouwd en is veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die zijn begroot op € 718,- aan verschotten en € 447,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat. Deze uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.200.869/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 4228265 \ CV EXPL 15-6386)
arrest van 13 juni 2017
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. D.F.W. Schalkwijk, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
Shaw Almax Europe B.V.,
gevestigd te Drachten,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
SAE,
advocaat: mr. L.J.P. Duijs, kantoorhoudend te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 10 mei 2016 dat de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[appellant] heeft bij exploot van 15 juli 2016 aangezegd van voornoemd vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van SAE tegen de zitting van 11 oktober 2016.
2.2
Ter rolle van 11 oktober 2016 is de zaak door [appellant] aangebracht. SAE is op de roldatum 8 november 2016 bij advocaat verschenen.
2.3
[appellant] stond op de rol van 22 november 2016 voor het nemen van de memorie van grieven. Op die datum is aan [appellant] uitstel verleend voor het nemen van de memorie van grieven tot 20 december 2016, ambtshalve peremptoir.
2.4
Ter rolle van 20 december 2016 is aan [appellant] opnieuw uitstel verleend voor het nemen van de memorie van grieven tot 17 januari 2017, ambtshalve peremptoir.
2.5
Ter rolle van 17 januari 2017 heeft [appellant] niet van grieven gediend en is ambtshalve akte van niet dienen verleend. SAE heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid ex artikel 2.14 van het Lpr om op de rol van 31 januari 2017 te verzoeken een memorie van eis in incidenteel appel te mogen nemen.
De verwijzing is derhalve niet ongedaan gemaakt en de datum voor het arrest is bepaald.

3.De beoordeling

3.1
In art. 133 lid 4 Rv is bepaald dat indien een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en daarvoor geen uitstel kan worden verkregen, het recht vervalt om de desbetreffende proceshandeling te verrichten.
3.2
Met ingang van 1 september 2016 zijn diverse bepalingen van het Lpr ingrijpend gewijzigd. Per 1 januari 2017 zijn een aantal onvolkomenheden hersteld. Op grond van art. 10.1 van het met ingang van 1 januari 2017 geldende Lpr (dat op dit punt niet verschilt van het reglement van 1 september 2016) zijn de bepalingen van het Lpr zowel van toepassing op zaken die vóór als op zaken die ná 1 januari 2017 voor het eerst zijn ingeschreven. In art. 1.7 Lpr is bepaald dat de termijnen ambtshalve worden nageleefd, tenzij uit dit reglement anders voortvloeit. Indien een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en van die termijn geen uitstel kan worden verkregen, vervalt het recht om de proceshandeling te verrichten.
3.3
Op 17 januari 2017 waren de gewone uitsteltermijnen voor het nemen van de memorie van grieven verstreken. Na het ongebruikt verstrijken van die termijnen is akte van niet dienen (AND) verleend aan SAE, conform het bepaalde in art. 2.13 Lpr in samenhang met art. 1.7 Lpr. Daarmee is het recht voor [appellant] om een memorie van grieven te nemen vervallen.
3.4
Nu [appellant] geen grieven heeft ontwikkeld tegen het vonnis waarvan beroep, en in aanmerking nemend dat het beroepen vonnis niet in strijd is met rechtsregels die van openbare orde zijn, zal het hoger beroep van [appellant] worden verworpen.
3.5
[appellant] moet in hoger beroep worden beschouwd als de in het ongelijk te stellen partij. Het hof zal [appellant] dan ook veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris advocaat: ½ punt in tarief II).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep van [appellant] ;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten aan de zijde van SAE tot aan deze uitspraak op € 718,- aan verschotten en op € 447,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. O.E. Mulder en mr. J. Smit en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
13 juni 2017.