In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 januari 2017 uitspraak gedaan in een ontnemingszaak met betrekking tot een veroordeelde die betrokken was bij visfraude. De veroordeelde, geboren in 1960 en woonachtig in [woonplaats], had eerder een veroordeling gekregen van de rechtbank Zwolle-Lelystad op 22 juli 2010 voor het medeplegen van valsheid in geschrift, gepleegd tussen 1 maart 2002 en 31 augustus 2005. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na meerdere zittingen, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal tot vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 180.192, met een verplichting tot betaling aan de Staat van € 175.192.
Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde financieel voordeel heeft genoten uit zijn handelen, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend op basis van een financieel rapport. De berekeningen toonden aan dat de veroordeelde aanzienlijke bedragen had ontvangen uit de verkoop van vis, waarbij hij zich niet hield aan de geldende vangstquota. Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 55.446, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.
De uitspraak benadrukt de ernst van de visfraude en de noodzaak om onrechtmatig verkregen voordelen terug te vorderen. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal grotendeels toegewezen, maar ook rekening gehouden met de gemaakte kosten en de lange duur van de procedure.