ECLI:NL:GHARL:2017:5116

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juni 2017
Publicatiedatum
19 juni 2017
Zaaknummer
200.206.592/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatieverplichtingen na verwijtbaar inkomensverlies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van alimentatieverplichtingen na een echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om de door hem te betalen partner- en kinderalimentatie te verlagen, onderbouwd met de stelling dat zijn financiële situatie is verslechterd door een verwijtbaar inkomensverlies. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft het verzoek van de man bestreden en verzocht om bekrachtiging van de eerdere beschikking van de rechtbank.

De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 300,- per kind per maand en € 1.000,- per maand aan partneralimentatie moest betalen. De man heeft in zijn verzoekschrift aangevoerd dat hij door gezondheidsproblemen en de ontdekking van een hennepkwekerij in zijn pand zijn werkzaamheden heeft moeten overdragen aan zijn dochter, wat heeft geleid tot een daling van zijn inkomen. De vrouw heeft echter betoogd dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn gewijzigde financiële situatie en dat hij zijn onderhoudsverplichtingen niet serieus neemt.

Het hof heeft geoordeeld dat de man onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn verzoek. Het hof concludeert dat er geen relevante wijziging van omstandigheden is die een verlaging van de alimentatie rechtvaardigt. De eerdere beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof en openbaar uitgesproken op 15 juni 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.206.592/01
(zaaknummer rechtbank C/18/163047 / FA RK 15-4623)
beschikking van 15 juni 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.S. Visser te Stadskanaal,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. Y. Schippers te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 27 september 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 23 december 2016;
- een journaalbericht van mr. Visser van 13 januari 2017 met productie(s);
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Schippers van 10 april 2017 met productie(s); en
- een journaalbericht van mr. Visser van 10 april 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 april 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn de man, bijgestaan door mr. Suurmeijer (kantoorgenoot van mr. Visser) en de vrouw, bijgestaan door mr. Schippers.

3.3. De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit het huwelijk zijn twee thans nog minderjarige kinderen geboren, namelijk:
- [B] , geboren te [A] [in] 2003;
- [C] , geboren te [A] [in] 2007.
3.2
Bij beschikking van -toen nog- de rechtbank Groningen van 1 maart 2011 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is voorts onder meer - overeenkomstig de tussen partijen getroffen regelingen - bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen dient te voldoen van € 300,- per kind per maand, alsmede een uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw van € 1.000,- per maand.
3.3
Op 11 maart 2015 is door de politie bij een doorzoeking een hennepkwekerij aangetroffen in het pand van de man aan de [a-straat] 8 in [A] , bestaande uit een woning en bedrijfsruimte (sportschool). In verband daarmee is door de burgemeester met gebruikmaking van zijn in artikel 13b van de Opiumwet toegekende bevoegdheid, bij besluit van 29 april 2015 de algehele sluiting bevolen van genoemd pand voor de duur van drie maanden.
3.4
De man is op 11 januari 2016 akkoord gegaan met een transactievoorstel van het openbaar ministerie (OM) ex artikel 74 van het Wetboek Strafrecht, inhoudend een werkstraf van 120 uren, betaling van € 65.000,- voor ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in de periode van 1 januari 2012 tot 11 maart 2015 en een geldbedrag van € 4.110,-. Daarbij is aangegeven dat de door het OM gelegde conservatoire beslagen op [a-straat] 8 te [A] en [b-straat] 53 in [D] zullen worden opgeheven na ontvangst van voormeld bedrag. De man heeft voornoemde bedragen voldaan.
3.5
De man heeft op 7 december 2015 een verzoekschrift ingediend waarin hij verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, met ingang van 11 maart 2015, althans met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen te bepalen op
€ 25,- per kind per maand en de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op nihil te stellen.
3.6
De vrouw heeft op 1 februari 2016 een verweerschrift tevens houdend zelfstandig verzoek ingediend. De vrouw verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat de man nog € 657,66 aan de vrouw verschuldigd is in het
kader van achterstallige kinderalimentatie en € 2.191,75 aan achterstallige
partneralimentatie;
II. te bepalen dat als de man de in punt I genoemde bedragen niet binnen twee weken na
de in deze te geven beschikking aan de vrouw overmaakt, de man over dit bedrag rente
verschuldigd zal zijn vanaf de datum van de beschikking tot aan de datum van
algehele voldoening.
3.7
In de bestreden beschikking is het verzoek van de man afgewezen en zijn de verzoeken van de vrouw toegewezen. Aldus is voor recht verklaard dat de man nog € 657,66 aan de vrouw verschuldigd is voor achterstallige kinderalimentatie en € 2.191,75 aan achterstallige partneralimentatie. Tevens is daarbij bepaald dat de man die bedragen binnen twee weken aan de vrouw dient te voldoen vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 oktober 2016 tot de dag der algehele voldoening. Een en ander uitvoerbaar bij voorraad.

4.De omvang van het geschil

4.1
De man verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie met ingang van 11 maart 2015 op nihil wordt gesteld en de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie op € 25,- per kind per maand, kosten rechtens.
4.2
De vrouw verzoekt het hof kort gezegd om de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties waaronder de daadwerkelijke advocaatkosten en de eventuele nakosten, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

5.De motivering van de beslissing

Inleidende overwegingen
5.1
Aan de orde is of al dan niet aanleiding bestaat de onderhoudsverplichtingen van de man jegens de minderjarige kinderen van partijen en de vrouw, een en ander zoals vastgesteld in de beschikking van de rechtbank van 1 maart 2011, te wijzigen.
5.2
Het wijzigingsverzoek van de man is gebaseerd op de stelling dat sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op grond waarvan voornoemde onderhoudsverplichtingen niet meer voldoen aan de wettelijke maatstaven. Van een relevante wijziging van omstandigheden als bedoeld in voormeld artikel is sprake als zij leidt tot een verandering in de behoefte aan de zijde van de alimentatiegerechtigde, dan wel tot een verandering in de draagkracht van de alimentatieplichtige. Het gaat in essentie om een verstoring van de balans tussen behoefte en draagkracht. Is zo’n relevante wijziging opgetreden, dan dient de alimentatierechter de alimentatie opnieuw vast te stellen met een volledige herbeoordeling van alle relevante omstandigheden (zie o.a. HR 24 september 2010, LJN BM7672).
5.3
Indien een verzoeker stelt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in de zin als bedoeld in voormeld artikel dan is hij in zoverre ontvankelijk in zijn verzoek en dient, indien aan de overige vereisten is voldaan, een volledig nieuwe beoordeling van de onderhoudsverplichtingen plaats te vinden aan de hand van de wettelijke maatstaven. Dit sluit niet uit dat die nieuwe beoordeling als uitkomst heeft dat het verzoek moet worden afgewezen, bijvoorbeeld omdat de gestelde wijziging onvoldoende is onderbouwd.
5.4
In het onderhavige geval heeft de man gesteld dat zijn draagkracht is gewijzigd na de beschikking van 1 maart 2011. In 2013 heeft de man zijn werkzaamheden in de sportschool aan de [a-straat] 8 in [A] (grotendeels) aan zijn dochter [E] moeten overdragen vanwege gezondheidsproblemen. Daartoe hebben de man en zijn dochter in 2013 de vennootschap onder firma (vof) [F] opgericht. De man heeft voorts gewezen op de financiële gevolgen van de ontdekking van de hennepkwekerij in zijn pand in maart 2015. Als gevolg daarvan is de sportschool enige tijd gesloten geweest en voorts heeft de man flink in de buidel moeten tasten in het kader van de transactie met het OM. De man heeft daartoe zijn pand aan de [b-straat] 53 in [D] op korte termijn moeten verkopen en daarvoor een bedrag van € 80.000,- ontvangen.
5.5
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking een opsomming gegeven van de stukken die de man heeft ingebracht en vervolgens overwogen dat de man onvoldoende gegevens heeft aangedragen om naar behoren te kunnen beoordelen of hij al dan niet in staat is om de vastgestelde onderhoudsbijdragen te kunnen blijven voldoen. Wat met name opvalt volgens de rechtbank is dat de man niet de aangiften inkomsten- en vermogensbelasting heeft overgelegd van de jaren 2013, 2014 en 2015.
5.6
Het hoger beroep van de man strekt tot herstel en nadere onderbouwing van zijn verzoek. De man voegt in hoger beroep de volgende stukken toe aan het dossier: een e-mail van zijn accountant [G] van 6 december 2016, een concept leveringsakte ten aanzien van zijn pand aan de [b-straat] 53 in [D] en verder de jaarrapporten 2013 t/m 2015 van de vof [F] en aangiften inkomstenbelasting 2013 t/m 2015 van de man. De man heeft ter toelichting onder meer opgemerkt dat er inmiddels meer zicht is gekomen op de financiële afwikkeling van een aantal ingrijpende gebeurtenissen, waaronder de ontdekking van de hennepkwekerij. De man vindt zijn verzoek nu voldoende onderbouwd en verzoekt het hof dan ook dat in hoger beroep alsnog toe te wijzen.
5.7
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de man ook in hoger beroep nog te veel onduidelijkheid heeft laten bestaan over zijn financiële situatie. Zo ontbreken (voorlopige) gegevens met betrekking tot 2016 en prognoses, worden in de stukken verschillende bedragen genoemd over zijn inkomen in eerdere jaren, heeft de man de achtergronden en noodzaak van de oprichting van de vof niet onderbouwd en zijn geen definitieve stukken overgelegd met betrekking tot de verkoop van het pand in [D] . De vrouw stelt zich op het standpunt dat het hof een oordeel dient te geven over de vraag of de man de door hem gestelde wijziging in inkomen voldoende heeft onderbouwd.
Het oordeel van het hof
5.8
Het hof is van oordeel dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, aangezien de man heeft gesteld dat hij zijn eenmanszaak heeft ingebracht in een vof met zijn dochter en dat dit een inkomensdaling tot gevolg heeft gehad. Derhalve is de man ontvankelijk in zijn verzoek.
5.9
Het hof is echter voorts van oordeel dat de man heeft nagelaten het hof te voorzien van stukken waaruit de gestelde medische noodzaak voor toetreding van zijn dochter in 2013 tot de onderneming van de man kan worden afgeleid. Het hof houdt het er daarom voor dat van een medische noodzaak voor deze beslissing geen sprake was en het een vrije keuze van de man betreft. Hoewel onduidelijk is gebleven van welk inkomen is uitgegaan in 2011 bij de vaststelling van de alimentatie, is wel duidelijk dat de man vóór de toetreding van zijn dochter [E] in de onderneming een goedlopende sportschool had en dat hij zich sinds die toetreding geconfronteerd ziet met een verplichting tot winstdeling en daarmee een lager inkomen. Bij gebrek aan andersluidende gegevens zal het hof er daarom vanuit gaan dat de man zichzelf hiermee heeft benadeeld en dat de man zich daarbij onvoldoende rekenschap heeft gegeven van zijn onderhoudsverplichtingen jegens de minderjarige kinderen van partijen en de vrouw en dat in zoverre sprake is van verwijtbaar inkomensverlies bij de man. Derhalve zal het hof ervan uitgaan dat in het inkomen van de man geen wijziging is opgetreden, zodat er geen aanleiding is voor wijziging van de onderhoudsverplichtingen.
5.1
Het hof is voorts van oordeel dat de man teveel onduidelijkheid heeft laten bestaan over eventuele andere inkomensbronnen. De man heeft in dit verband geen inzage gegeven in de 'zwarte' inkomsten uit hoofde van de hennepkwekerij. Voor zover de man in dit verband heeft verwezen naar de hoogte van de ontnemingsvordering in het kader van de transactie van het OM is dat onvoldoende omdat niet blijkt waarop dat bedrag precies is gebaseerd en ook is daarop door de man geen toelichting gegeven. Het hof overweegt voorts nog dat vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de gang van zaken rondom de gestelde verkoop van het pand van de man aan de [b-straat] in [D] . Zo heeft de man eerst ter zitting van het hof medegedeeld dat het pand is verkocht aan de zoon van zijn vriendin. Voorts heeft de man ter zitting verklaard dat het pand volgens de makelaar € 90.000,- waard was op dat moment en dat hij uit coulance naar de zoon het pand voor € 80.000,- aan hem heeft verkocht. Het hof constateert dat de woning volgens de WOZ-beschikking een waarde van € 126.000,- had. Stukken waaruit de waarde van de woning en de gestelde verkoop en levering blijken, ontbreken. Voor zover de man derhalve door een inkomensachteruitgang
(al dan niet tijdelijk) liquiditeitsproblemen had, had hij deze kunnen opvangen met de opbrengst van de verkoop. Met het oog op zijn onderhoudsverplichtingen had het naar het oordeel van het hof op de weg gelegen van de man een zo hoog mogelijke opbrengst te genereren.
5.11
Het hof is dan ook met de vrouw van oordeel dat de man zijn verzoek nog steeds onvoldoende heeft onderbouwd. Hetgeen de man heeft aangevoerd omtrent de behoefte en behoeftigheid van de vrouw geeft het hof voorts geen aanleiding om op die grond tot wijziging van de alimentatie over te gaan, mede gelet op de met stukken onderbouwde toelichting zijdens de vrouw op haar financiële situatie. Aan een nieuwe berekening komt het hof niet toe. Dit betekent dat de beslissing van de rechtbank tot afwijzing van het verzoek van de man in hoger beroep stand houdt.
5.12
Daaruit volgt dat ook de verklaring voor recht c.q. beslissing op het zelfstandig verzoek van de vrouw in hoger beroep stand houdt en het hoger beroep van de man faalt.
6. Slotoverwegingen
6.1
Het voorgaande leidt tot een bekrachtiging van de bestreden beschikking.
Proceskosten
6.2
Het hof zal de proceskosten als gebruikelijk in zaken als de onderhavige tussen gewezen echtelieden aldus compenseren dat ieder de eigen kosten van het geding draagt.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
27 september 2016 waarvan beroep;
compenseert de proceskosten van partijen aldus dat ieder de eigen kosten van het geding draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, I.M. Dölle en J.L. Roubos en is op 15 juni 2017 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.