ECLI:NL:GHARL:2017:5191

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
200.169.489
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige publicatie van verklaringen door Bureau Integriteit B.V. en de gevolgen voor de eer en goede naam van de appellant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant], voormalig burgemeester van [X], tegen Bureau Integriteit B.V. (BING). De appellant vordert rectificatie van twee verklaringen die BING op haar website heeft geplaatst, waarin zij zich verdedigt tegen beschuldigingen van [appellant] over de onrechtmatigheid van het onderzoek dat BING naar haar heeft uitgevoerd. De appellant stelt dat de verklaringen onjuist, grievend en lasterlijk zijn, en dat deze haar eer en goede naam aantasten. Het hof oordeelt dat de appellant voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, maar dat de verklaringen van BING niet onrechtmatig zijn. Het hof overweegt dat BING, als integriteitsbureau, een verzwaarde zorgplicht heeft om zorgvuldig te werk te gaan, maar dat de context van de verklaringen en de omstandigheden waaronder deze zijn gedaan, meebrengen dat de uitlatingen niet onrechtmatig zijn. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellant in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.169.489
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 387552)
arrest in kort geding van 20 juni 2017
in de zaak van
[appellant] ,
woonplaats kiezende te [woonplaats] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie/verweerster in voorwaardelijke conventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. O.R. van Hardenbroek van Ammerstol,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Bureau Integriteit B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
geïntimeerde
in eerste aanleg: gedaagde in conventie/eiseres in voorwaardelijke reconventie,
hierna: BING,
advocaat mr. F. Arts.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het kort gedingvonnis van 1 april 2015 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, tussen [appellant] en BING heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 28 april 2015,
- een herstelexploot d.d. 30 april 2015,
- de memorie van grieven met producties,
- een exploot van 22 juli 2016 namens BING tot oproeping van de curator in het faillissement van [appellant] tot overneming van het geding, waaraan de curator geen gevolg heeft gegeven,
- de memorie van antwoord met producties,
- de akte van depot aan de zijde van BING, waarbij een usb-stick met een geluidsopname van het NPO Radio 1 programma “Dit is de dag” is gedeponeerd,
- de pleitnota's van de op 15 maart 2017 gehouden pleidooien.
2.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald (op één dossier).

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.18 van het vonnis van 1 april 2015 en zal deze rechtsoverwegingen (vernummerd) integraal hierna weergeven.
3.1
[appellant] was van 1 september 2006 tot 6 juli 2011 burgemeester van [X].
3.2
BING houdt zich bezig met het in opdracht van overheden en non-profit organisaties onderzoek doen naar en adviseren over integriteitsbeleid.
3.3
Naar aanleiding van een artikel in het Algemeen Dagblad van 9 april 2011 over vermeend machtsmisbruik heeft de gemeenteraad van [X] BING opdracht gegeven een onderzoek in te stellen naar mogelijke tekortkomingen in het professioneel handelen van [appellant] , de integriteit van de ambtelijke organisatie en de effectiviteit van de klokkenluidersregeling aan de hand van een aantal onderzoeksobjecten.
3.4
BING heeft uitvoering gegeven aan deze opdracht. Het onderzoek werd geleid door de heer [onderzoeker] (hierna: [onderzoeker] ). Lopende het onderzoek zijn een groot aantal aanvullende onderzoeksobjecten bij het onderzoek betrokken.
3.5
[appellant] heeft in een kort geding procedure inzage gevorderd in het rapport van BING voor de openbaarmaking daarvan. Haar vorderingen zijn afgewezen.
3.6
Op 24 augustus 2011 heeft BING rapport uitgebracht aan de gemeenteraad van [X]. In het rapport worden ten aanzien van zeventien door BING onderzochte dossiers de bevindingen weergegeven, afgesloten met een beoordeling. In het rapport is onder meer geconcludeerd dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan machtsmisbruik en belangenverstrengeling. [appellant] kan zich met de inhoud van het rapport niet verenigen.
3.7
Over het onderzoek en het uitgebrachte rapport is uitgebreid in diverse media bericht.
3.8
Op 5 september 2011 heeft [appellant] een klacht ingediend bij de Accountantskamer over de wijze van totstandkoming van het rapport. [appellant] verwijt [onderzoeker] dat hij de voor hem als RA geldende fundamentele beginselen van integriteit, objectiviteit, deskundigheid en zorgvuldigheid en geheimhouding heeft geschonden. De klacht van [appellant] , bestaande uit zestien klachtonderdelen, ziet op de navolgende verwijten:
a.1 [onderzoeker] heeft voorafgaand aan het op 24 augustus 2011 gehouden kort geding informatie gelekt naar de pers, wat een onafhankelijk integriteitsonderzoeker niet past;
a.2 [onderzoeker] heeft bewust onjuiste informatie gegeven waardoor hij de positie van [appellant] in het kort geding nadelig heeft beïnvloed en waardoor bij het publiek een verkeerd beeld van de zaak is gewekt, als gevolg waarvan [appellant] ten onrechte in een kwaad daglicht is gesteld;
b.1 [onderzoeker] heeft op onzorgvuldige wijze ‘hoor’ toegepast;
b.2 [onderzoeker] heeft op onzorgvuldige wijze ‘wederhoor’ toegepast;
c. [onderzoeker] heeft ondeugdelijke onderzoeksmethoden gebruikt en een gebrek aan objectiviteit aan de dag gelegd door:
c.1 gebruik te maken van de computer van [appellant] ;
c.2 een onduidelijke selectie van te horen personen;
c.3 een suggestieve vraagstelling;
c.4 het verrichten van onvoldoende (zelfstandig) en onvolledig onderzoek;
c.5 op willekeurige en daardoor misleidende wijze uitspraken te gebruiken;
c.6 een beding te maken inhoudend dat zijn opdrachtgever de kosten draagt indien hij in rechte wordt aangesproken, waardoor zijn onafhankelijkheid wordt aangetast;
c.7 op oneigenlijke wijze druk uit te oefenen;
d. [onderzoeker] heeft in het rapport op een wijze die in strijd is met de waarheid, verantwoording afgelegd over het gebruik van de verslagen van de gesprekken met [appellant] ;
e. [onderzoeker] heeft ten onrechte zelf conclusies getrokken en zaken gesuggereerd, terwijl hij het politieke oordeel aan de gemeenteraad had moeten overlaten;
f. [onderzoeker] heeft [appellant] ten onrechte (op p. 43 van het rapport) verweten gehandeld te hebben in strijd met de kernbegrippen ‘dienstbaarheid’ en ‘onafhankelijkheid’;
g. [onderzoeker] heeft ten onrechte toegestaan dat het rapport breed is verspreid en heeft nagelaten maatregelen te treffen om de verspreidingskring van het rapport te beperken;
h. door toedoen van [onderzoeker] is [appellant] in de media neergezet als een despoot waarbij haar integriteit sterk in twijfel is getrokken, als gevolg waarvan zij dermate is beschadigd dat een verdere carrière in het overheidsbestuur uitgesloten lijkt.
3.9
Bij uitspraak van 14 mei 2012 heeft de Accountantskamer de klacht van [appellant] in al haar onderdelen ongegrond verklaard. Zowel [appellant] als [onderzoeker] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb).
3.1
Op 7 juli 2014 heeft BING op haar website www.bureauintegriteit.nl onder het kopje “Nieuws” de navolgende verklaring geplaatst:
“BING en [X]: de feiten
7 juli 2014
In recente publicaties in de Volkskrant over de [voormalig burgemeester]
[appellant] is het werk van ons onderzoeksbureau in een negatief daglicht
geplaatst. BING heeft in 2011 een onderzoek verricht in opdracht van de
gemeente [X] naar het handelen van mevrouw [appellant] .
Mevrouw [appellant] uitte kritiek op ons onderzoek in een artikel in de Volkskrant
en onlangs in een interview met het Volkskrant Magazine. Een week later
citeerde de krant ‘een oud-ambtenaar’ die ons werk ‘een inquisitie’ noemde. In
beide gevallen is ons helaas niet om commentaar gevraagd.
BING heeft de afgelopen tien jaar in opdracht van overheden en bedrijven
honderden integriteitonderzoeken uitgevoerd. Wij doen dat zorgvuldig en
professioneel, volgens een uitgebreid onderzoeksprotocol, met inachtneming
van de belangen van alle partijen.
In het onderzoek naar mevrouw [appellant] hebben wij tientallen betrokkenen
geïnterviewd. Daaronder waren zowel critici van haar optreden als mensen die
haar steunden. Wij hebben twee gesprekken met mevrouw [appellant] zelf
gevoerd. De conceptbevindingen van de zestien onderzochte dossiers
hebben wij aan haar voorgelegd om commentaar. Haar reactie is ruimschoots
in het onderzoeksrapport aan de orde gekomen. Wij hebben daarna
gerapporteerd aan onze opdrachtgever, de gemeenteraad van [X].
Mevrouw [appellant] had overigens al lang voor het uitbrengen van ons rapport
haar ontslag ingediend.
Alle klachten die door mevrouw [appellant] tegen de voormalig directeur van BING
bij de tuchtrechter zijn ingebracht, zijn ongegrond verklaard. Mevrouw [appellant]
is tegen onderdelen van deze uitspraak in beroep gegaan.
Wij hebben de Volkskrant na de laatste publicatie op de hoogte gebracht van
onze lezing, en hechten eraan dat langs deze weg te doen aan iedereen die
belang stelt in het werk van BING.
BING”
3.11
Bij uitspraak van 18 december 2014 heeft het CBb het hoger beroep van [onderzoeker] ongegrond verklaard, het hoger beroep van [appellant] gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd voor zover het betreft de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen b.1, b.2, d en e en die klachtonderdelen alsnog (deels) gegrond verklaard en [onderzoeker] de maatregel van berisping opgelegd. Daartoe heeft het CBb - samengevat - het volgende overwogen:
- ten aanzien van de grief van [onderzoeker] : De werkzaamheden die door dan wel onder verantwoordelijkheid van [onderzoeker] zijn verricht in het kader van het onderzoek behoren tot het beroepsmatig handelen waarbij de registeraccountant op de voet van artikel 33 Wet RA aan tuchtrechtspraak is onderworpen.
- ten aanzien van de grieven van [appellant] :
klachtonderdeel b1: [onderzoeker] heeft nagelaten om [appellant] voorafgaand aan het horen tijdig schriftelijk te (doen) informeren over de onderzoeksopdracht en de uitbreiding daarvan. Daarmee heeft hij in strijd gehandeld met het fundamenteel beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid.
klachtonderdeel b2: Hoofdstuk 8 is niet in concept aan [appellant] voorgelegd. Nu niet duidelijk is geworden dat de daarin weergegeven bevindingen al eerder in het rapport zijn besproken en derhalve bij [appellant] bekend konden zijn en vast is komen te staan dat [appellant] niet in de gelegenheid is gesteld vooraf kennis te nemen van deze bevindingen en hierop te reageren, is [appellant] niet op de juiste wijze wederhoor geboden. Dat is in dit geval, gelet op de strekking van die bevindingen, in strijd met het fundamenteel beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid.
klachtonderdeel d: In het rapport staat ten onrechte vermeld dat [appellant] niet heeft gereageerd op de haar toegezonden interviewverslagen, terwijl zij niet alleen bezwaren heeft gemaakt tegen de onderzoeksaanpak maar ook tegen de vraagstelling en de inhoud van de verslagen. [onderzoeker] heeft door deze wijze van rapporteren in strijd gehandeld met het fundamenteel beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid.
klachtonderdeel e: Naar het oordeel van het CBb zijn de conclusies van [onderzoeker] over de kwestie “opdrachtverstrekking aan aannemersbedrijf” te ongenuanceerd en zijn ten onrechte relevante zaken weggelaten. [onderzoeker] heeft hiermee in strijd gehandeld met de beginselen van deskundigheid, zorgvuldigheid en objectiviteit.
- tuchtrechtelijke maatregel: [onderzoeker] heeft op belangrijke onderdelen van het onderzoek in strijd gehandeld met de fundamentele beginselen van deskundigheid, zorgvuldigheid en objectiviteit. De aard en ernst van deze onzorgvuldigheden zijn zodanig dat daarmee het accountantsberoep in diskrediet is gebracht, waarmee [onderzoeker] ook het fundamenteel beginsel van professioneel gedrag heeft geschonden. Gelet daarop is oplegging van de maatregel van berisping passend en geboden.
3.12
Na de uitspraak van het CBb zijn er wederom veel publicaties over de zaak verschenen, onder meer in de Volkskrant, het Algemeen Dagblad en het Financieel Dagblad.
3.13
Op 19 december 2014 is in het radioprogramma ‘Dit is de dag’ aandacht besteed aan de uitspraak van het CBb. In die uitzending heeft [appellant] verklaard dat het onderzoek van BING “in de prullenbak” is gedaan. Dit radiofragment is te beluisteren via de website van NPO.
3.14
Bij brief van 19 december 2014 heeft het college van B&W de gemeenteraad van [X] een samenvatting gegeven van de uitspraak van het CBb en haar reactie daarop. Deze brief is op de website van de gemeente [X] gepubliceerd.
3.15
Op 23 december 2014 is op de website van het Algemeen Dagblad een artikel gepubliceerd waarin onder meer is opgenomen: “(…) [appellant] laat zelf via haar woordvoerder [persoon 1] weten niet op het standpunt van de gemeente [X] te willen ingaan. “Daar hebben wij geen enkele behoefte aan. Het overgrote deel van de conclusies uit het BING-rapport is door het College van Beroep voor het bedrijfsleven van tafel geveegd. (…)”
3.16
Op 10 februari 2015 is in het televisieprogramma Brandpunt aandacht besteed aan de uitspraak van het CBb, waarbij [appellant] is geïnterviewd.
3.17
In reactie daarop heeft BING op haar website onder het kopje “Nieuws” een verklaring geplaatst inhoudende:
“Reactie BING op uitzending Brandpunt
Het tv-programma Brandpunt heeft op dinsdagavond 10 februari 2015
aandacht besteed aan het vertrek van oud-burgemeester [appellant] van
[X] in 2011 en het onderzoek van BING naar haar handelen.
BING werd pas twee werkdagen voor de uitzending door Brandpunt op de
hoogte gesteld. Nadat wij hadden opgemerkt dat de redacteuren van
Brandpunt zich nauwelijks hadden verdiept in de feiten en achtergronden,
hebben wij Brandpunt enkele malen aangeboden met ons in gesprek te gaan
over de kwestie [X]. Dit aanbod werd meermalen afgewezen. De
redactie wilde slechts op camera antwoord op een aantal vragen waarin
ernstige onjuistheden stonden.
Omdat een toelichtend gesprek door Brandpunt geweigerd werd, en wij niet
enkel op tendentieuze vragen op camera antwoord wilden geven, werd door
Brandpunt aangegeven dat een verklaring van ons zou worden meegenomen
in de uitzending. Deze schriftelijke verklaring hebben wij aan de redactie van
Brandpunt op dinsdagmorgen voor de door hen gestelde deadline gestuurd,
om deze te gebruiken als ons wederhoor in de uitzending. Dit is ondanks de
toezegging niet gebeurd. De verklaring is alleen op de website van Brandpunt
te lezen. Deze werkwijze is naar onze mening unfair, en een schending van het
journalistieke beginsel van hoor en wederhoor. Om geïnteresseerden in de
gelegenheid te stellen onze kant van het verhaal te horen - hoewel wij op
lang niet alle onterechte beschuldigingen in de uitzending konden ingaan,
mede omdat deze ons niet vooraf bekend waren - plaatsen wij hier de
verklaring die BING aan Brandpunt gaf.
Schriftelijke verklaring van BING aan Brandpunt
Oud-burgemeester [appellant] is in opspraak geraakt na berichten over haar
bewind in de media en na kritische vragen in de gemeenteraad. De
gemeenteraad van [X] heeft BING vervolgens opdracht gegeven om
zeventien dossiers te onderzoeken. Geruime tijd voordat het BING-onderzoek
was afgerond, is mevrouw [appellant] opgestapt als burgemeester.
Op één onderdeel van de conclusies heeft mevrouw [appellant] gelijk gekregen
van het CBb, en dat is voor ons uiteraard één punt te veel. Maar de conclusies
over haar handelen in de andere zestien dossiers, zoals over
belangenverstrengelingen en machtsmisbruik, staan overeind. Klachten over
de onderzoeksmethodiek, zoals het gebruik van interviews, heeft het CBb
ongegrond verklaard.
BING heeft in de tien jaar van zijn bestaan honderden integriteitsonderzoeken
uitgevoerd. In enkele gevallen heeft dit geleid tot klachten. Dat is vervelend en
deels onvermijdelijk: wij werken in zeer gevoelige en soms complexe situaties
met grote consequenties voor personen. Daarom houden wij onze werkwijze
permanent kritisch tegen het licht.
De uitspraken van het CBb hebben betrekking op het tuchtrecht voor
accountants. BING is geen accountantskantoor. Het is de vraag hoe een civiele
rechter tegen de zaak aankijkt, maar wij zien eventuele schadeprocedures met
vertrouwen tegemoet, mede omdat belangrijke conclusies van BING overeind
zijn gebleven.”
Deze verklaring is tevens gepubliceerd op de website van Brandpunt en de website [X].
3.18
Bij brief van 19 januari 2015 is BING namens [appellant] gesommeerd deze verklaring te verwijderen en te rectificeren. BING heeft hier geen gehoor aan gegeven.
3.19
Daarnaast gaat het hof uit van de navolgende feiten.
- [appellant] is op 12 juli 2016 in staat van faillissement verklaard.
- De verklaringen genoemd onder 3.10 en 3.17 staan niet meer onder het kopje "nieuws", maar in het via de website toegankelijke Nieuwsarchief van BING.
- [appellant] is inmiddels een bodemprocedure gestart tegen BING waarbij naast de punten die in onderhavig kort geding aan de orde zijn, ook andere vorderingen zijn ingesteld, waaronder een vordering tot vergoeding door Bing van door [appellant] geleden schade, nader op te maken bij staat. In deze bodemprocedure is pleidooi gehouden en de zaak staat voor vonnis.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
In dit kort geding gaat het om het antwoord op de vraag of BING met het plaatsen op haar website van de onder 3.10 (hierna: verklaring 1) en de onder 3.17 (hierna: verklaring 2) geciteerde verklaringen (hierna gezamenlijk: de verklaringen) onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld. Volgens [appellant] heeft BING jegens haar onrechtmatig gehandeld doordat beide verklaringen onjuiste, nodeloos grievende en lasterlijke uitlatingen over haar bevatten, waardoor zij op structurele wijze in haar eer en goede naam wordt aangetast (memorie van grieven onder 2.18). [appellant] heeft, samengevat, gevorderd dat BING de beide verklaringen rectificeert door de verklaringen te verwijderen, om een gewijzigde verklaring ter goedkeuring aan haar voor te leggen en iedere publicatie waarin onware en lasterlijke uitlatingen over haar worden gedaan te staken en gestaakt te houden, dit alles onder verbeurte van een dwangsom. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. Met de afwijzing was niet voldaan aan de voorwaarde waaronder de eis in reconventie was ingesteld, zodat de voorzieningenrechter heeft verstaan dat deze eis niet is ingesteld. [appellant] is met drie grieven tegen het vonnis opgekomen.
4.2
Het hof stelt voorop dat bij beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening, hetzij na toewijzing, hetzij na weigering daarvan, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, zo nodig ambtshalve, mede dient te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437).
4.3
De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. Het hof zal bij deze belangenafweging in elk geval het voorlopige karakter van zijn oordeel, de (beweerde) spoedeisendheid, de ingrijpendheid of onomkeerbaarheid van de voorziening en de voor- en nadelen van het uitblijven daarvan in aanmerking nemen. Naar het oordeel van het hof bestaat er thans in hoger beroep voor [appellant] in beginsel nog een voldoende spoedeisend belang gelet op de aard van de vorderingen: rectificatie van de verklaringen nu deze volgens haar nog steeds onder andere leiden tot (meer) negatieve publiciteit en daaruit voortvloeiende bedreigingen en vernielingen jegens haar.
4.4
Het hof stelt verder het volgende voorop. Bij de beoordeling of BING met de verklaringen jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld, geldt dat bij de botsing tussen het recht op vrijheid van meningsuiting van BING enerzijds met het recht op de bescherming van de eer en goede naam en op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [appellant] anderzijds, het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in het concrete geval zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval. Bij deze afweging komt in beginsel geen voorrang toe aan het door artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting, en hetzelfde geldt voor het door artikel 10 Grondwet en artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op de bescherming van de eer en goede naam en op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Een en ander leidt ertoe dat de toetsing in één keer dient te geschieden, waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle ter zake dienende omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat daarmee de inbreuk op dat andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van artikel 8 lid 2 respectievelijk artikel 10 lid 2 EVRM (zie r.o. 3.4.1 van ECLI:NL:HR:2008:BB3210).
4.5
Ter toelichting op alle drie de grieven heeft [appellant] gesteld dat op BING een verzwaarde zorgplicht rust om zorgvuldig te werken en genuanceerd en juist te concluderen. Deze verzwaarde zorgplicht berust, volgens [appellant] , op het feit dat door het publiek wordt aangenomen dat de beweringen van BING op juistheid berusten aangezien BING gezien wordt als hét integriteitsonderzoeksbureau, ontstaan vanuit de Vereniging Nederlandse Gemeenten, en grondlegger van de forensische accountancy in Nederland. Om die reden mag van BING een grotere mate van zorgvuldigheid worden geëist, omdat haar uitlatingen die volgens de letter van de tekst niet onjuist zijn, in de context waarin de tekst wordt gebruikt niettemin een onjuiste boodschap kunnen verkondigen, aldus [appellant] . BING betwist dat op haar een zwaardere zorgplicht rust.
Het hof is van oordeel dat bij de weging van de ter zake dienende omstandigheden de hoedanigheid van BING en de aard van haar werkzaamheden bij de beoordeling van de context waarin de verklaringen zijn gedaan als omstandigheid een rol kan spelen. Dit betekent echter niet dat op BING, dat geen overheidsorgaan is, een daar boven uit stijgende, verzwaarde zorgplicht rust.
Grief I
4.6
Grief I is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat verklaring 2 niet als onrechtmatig jegens [appellant] valt te kwalificeren. [appellant] stelt dat BING door de vermelding dat haar handelen in de andere zestien dossiers overeind is blijven staan een onjuiste weergave geeft van de uitspraak van het CBb. Volgens [appellant] heeft het CBb ook verregaand geoordeeld over diverse andere onderdelen van het onderzoek van BING, met als gevolg dat de uitspraak van het CBb de boodschap bevat dat in ieder geval uitdrukkelijk getwijfeld moet worden aan de overige conclusies van BING. [appellant] verwijst naar het oordeel van het CBb dat [onderzoeker] (die het BING-onderzoek leidde) op belangrijke onderdelen van het onderzoek heeft gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid. Volgens [appellant] moet hieraan de conclusie worden verbonden dat het onderzoek - dat ook nog eens is uitgevoerd met schending van het beginsel van hoor en wederhoor (zie hierna onder 4.10) - niet naar behoren is verricht en dat de conclusies in de andere zestien dossiers per definitie onbetrouwbaar zijn, althans dat die conclusies niet door zorgvuldig onderzoek worden gedragen. [appellant] wijst in dit verband ook op r.o. 3.10 waarin het CBb expliciet naar voren brengt dat de gebreken in het onderzoek een ingrijpende invloed hebben op het rapport. [appellant] stelt voorts dat BING door de woordkeuze ("de conclusies (…) in de andere zestien dossiers (…) staan overeind") ten onrechte de suggestie wekt dat het CBb die dossiers op hun conclusies heeft onderzocht, hetgeen niet het geval is. [appellant] stelt dat ook het tekstdeel "Klachten over de onderzoeksmethodiek, zoals het gebruik van interviews, heeft het CBb ongegrond verklaard", in verklaring 2 onjuist is. Volgens [appellant] heeft het CBb integendeel geoordeeld dat op het gebied van de onderzoeksmethodiek, in het bijzonder op het terrein van hoor en wederhoor, veel is misgegaan.
4.7
BING heeft de stellingen van [appellant] betwist. BING voert daartoe, samengevat, aan dat de verklaring die zij op haar website heeft geplaatst in de context gezien moet worden dat het gaat om een weerwoord op uitingen die door of namens [appellant] zijn gedaan. Het CBb heeft geen oordeel gegeven over de zestien overige dossiers, zodat de bewering van [appellant] dat het CBb het onderzoek in de prullenbak zou hebben gedaan onjuist is. Ook zijn de conclusies in het rapport over de zestien overige dossiers niet van tafel geveegd, zoals de woordvoeder van [appellant] heeft beweerd, nu het CBb deze dossiers niet heeft beoordeeld. Volgens BING volgt ook niet uit de uitspraak van het CBb dat de door haar gehanteerde onderzoeksmethodiek tot consequentie zou hebben dat de conclusies in de andere dossiers ook niet juist of onbetrouwbaar zouden zijn.
4.8
Het hof oordeelt als volgt. In dit kort geding gaat het niet om het rapport zelf maar om de reacties (de beide verklaringen) die BING destijds op haar website onder het kopje "Nieuws" heeft geplaatst. Onbetwist is dat BING deze verklaringen heeft geplaatst naar aanleiding van (destijds) recente publicaties in de Volkskrant (verklaring 1) en een uitzending van Brandpunt op 10 februari 2015 (verklaring 2). Voor verklaring 2 geldt tevens dat kort voor de uitzending van Brandpunt [appellant] op 19 december 2014 geïnterviewd was in het NPO Radio 1 programma "Dit is de dag" en dat zij - via haar woordvoerder op 23 december 2014 - een verklaring had doen uitgaan, waarvan delen op de site van het AD zijn aangehaald. Anders dan [appellant] in de memorie van grieven weergeeft, stelt het hof, na beluistering van het radiofragment, vast dat [appellant] in dat interview inderdaad heeft gezegd dat het onderzoek van BING na de uitspraak van het CBb naar de prullenbak kan. In de verklaring van haar woordvoerder is opgenomen dat "(h)et overgrote deel van conclusies uit het BING-rapport (…) door het College van Beroep voor het bedrijfsleven van tafel [is] geveegd." Voor de toetsing of verklaring 2 jegens [appellant] onrechtmatig is, acht het hof deze context van wezenlijk belang. Het hof is van oordeel dat verklaring 2 geen zakelijke weergave door BING bevat van de uitspraak van het CBb en ook niet zo bedoeld is. Het is immers opgesteld nadat Brandpunt aandacht had besteed aan de uitspraak van het CBb, waarbij [appellant] was geïnterviewd, hetgeen ook duidelijk uit verklaring 2 blijkt. Verklaring 2 begint met een uitleg van BING waarom zij niet aan de uitzending van Brandpunt heeft willen meewerken en dat ondanks de toezegging van Brandpunt dat een door BING ingebrachte schriftelijke verklaring zou worden meegenomen in de uitzending, aan die toezegging geen gevolg heeft gegeven. Vervolgens geeft BING, als integriteitsbureau niet onbegrijpelijk, haar visie op de uitspraak. Dat het geen zakelijke weergave van de CBb uitspraak is en ook niet zo is bedoeld, volgt ook uit het feit dat BING geen melding heeft gemaakt op welke punten [appellant] allemaal ongelijk heeft gekregen. De vermelding dat de conclusies in de andere zestien dossiers overeind staan, is in die zin niet onjuist dat het CBb die conclusies, anders dan de conclusie in het ene dossier over de opdrachtverstrekking aan een aannemersbedrijf, niet met zoveel woorden als onjuist heeft verworpen. Mede gelet op de hiervoor genoemde context is de vermelding dan ook vooralsnog niet onrechtmatig jegens [appellant] , ook niet, waar aan een publicatie van hét integriteitsbureau, mede in de pers, gewicht wordt toegekend.
4.9
[appellant] stelt dat verklaring 2 tevens onrechtmatig is omdat het CBb heeft geoordeeld dat op het gebied van de onderzoeksmethodiek veel is misgegaan en daarom de vermelding in verklaring 2, dat de klacht over de onderzoeksmethodiek door het CBb ongegrond is verklaard, onjuist is. Hierover oordeelt het hof als volgt. Het CBb komt onder r.o. 3.6 bij de beoordeling van de derde grief van [appellant] tegen de ongegrondverklaring door de Accountantskamer van de klachtonderdelen c.1, c.2 en c.3 (zie hiervoor onder 3.8) tot de conclusie dat die grief niet slaagt. Dat wil zeggen dat het oordeel van de Accountantskamer over de klachtonderdelen c.1, c.2 en c.3 inzake de gebruikte onderzoeksmethode in stand is gebleven. De weergave in verklaring 2 over de ongegrondverklaring door het CBb van de klachten over de onderzoeksmethodiek is dan ook feitelijk juist. Ten overvloede tekent het hof aan het van belang te achten dat verklaring 2 een reactie is op hetgeen eerder door of namens [appellant] was verklaard (zie hiervoor) en geen zakelijke weergave noch een samenvatting van de uitspraak van het CBb bevat of bedoelt. Dit brengt met zich dat BING, gelet op de hiervoor geschetste context, vooralsnog niet onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld door niet in verklaring 2 op te nemen dat de grieven 2, 4 en 5 inzake klachtonderdelen b.1, b.2, d. en e. van [appellant] tegen het oordeel van de Accountantskamer wel deels gegrond zijn verklaard. In een reactie in de gegeven context is dit voorshands niet onrechtmatig jegens [appellant] .
4.1
Ook de stelling van [appellant] dat door de gegrondverklaring van de klachtonderdelen b.1, b.2 en d, die betrekking hebben op schending van het beginsel van hoor en wederhoor en het ten onrechte niet vermelden dat [appellant] niet heeft gereageerd op twee interviewverslagen terwijl dat wel het geval is en BING daarmee in strijd heeft gehandeld met het fundamenteel beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid (r.o. 3.5.3, 3.5.4 en 3.7.1 van de uitspraak van het CBb) de conclusies in het rapport ten aanzien van [appellant] onbetrouwbaar zijn, kan – binnen het bestek van onderhavig kort geding – vooralsnog niet leiden tot het aannemen van onrechtmatig handelen van BING jegens [appellant] door verklaring 2 op te stellen zoals zij heeft gedaan. Hieraan doen de uitvoerige bezwaren die [appellant] per dossier heeft geformuleerd in de memorie van grieven (p. 20 tot en met 28) tegen de inhoud van het rapport niet af. Dat de onderzoeksresultaten en de daarmee samenhangende conclusies in de andere niet door het CBb beoordeelde dossiers mogelijk anders zouden zijn geweest indien [onderzoeker] niet in strijd zou hebben gehandeld met de fundamentele beginselen van hoor en wederhoor en van deskundigheid en zorgvuldigheid is op voorhand niet uit te sluiten, maar het hoeft niet. Zonder (uitvoerige) nadere instructie is hierover geen oordeel te vellen. Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van het geldende uitgangspunt, dat gelet op de aard van het kort geding, er in deze procedure geen plaats is voor instructie. De betwiste stelling van [appellant] dat het CBb geoordeeld zou hebben dat BING niet objectief zou hebben gehandeld, is ten slotte niet in de uitspraak van het CBb terug te vinden. Grief I faalt.
Grief II
4.11
Met grief II keert [appellant] zich tegen het oordeel van de rechtbank over de laatste alinea van verklaring 2 ("De uitspraken van het CBb hebben betrekking op het tuchtrecht voor
accountants. BING is geen accountantskantoor. Het is de vraag hoe een civiele
rechter tegen de zaak aankijkt, maar wij zien eventuele schadeprocedures met
vertrouwen tegemoet, mede omdat belangrijke conclusies van BING overeind
zijn gebleven."). Volgens [appellant] bevat deze alinea in feite geen onwaarheden, maar is door de plaatsing van de zinnen niet te negeren wat BING in deze context daadwerkelijk stelt, namelijk dat de uitspraak van het CBb haar eigenlijk niet kan raken, hoewel het CBb in r.o. 3.3.1 van zijn uitspraak heeft overwogen dat alle klachten over het beroepsmatig handelen van accountants, waaronder ook werkzaamheden die niet tot de kerntaken van de accountants behoren, direct aan de Accountantskamer kunnen worden voorgelegd. BING voert aan dat de beweringen in de laatste alinea van verklaring 2 juist zijn en dat het haar vrij staat een dergelijke nuancering aan te brengen.
4.12
Het hof stelt vast dat de bezwaren van [appellant] louter zien op de opbouw van de alinea, nu zij zelf erkent dat de eerste twee zinnen van de laatste alinea op zichzelf geen onjuistheden bevatten. Aan [appellant] kan worden toegegeven dat van deze zinnen inderdaad de verkeerde suggestie kan uitgaan dat BING helemaal niet kan worden geraakt door gegrondbevinding van een tuchtrechtelijke klacht tegen een door haar aangestelde leidinggevende accountant, maar deze zinnen worden door de toevoeging van de daaropvolgende (en laatste) zin voldoende genuanceerd. Voor aansprakelijkheid van BING is immers uiteindelijk het oordeel van de burgerlijke rechter doorslaggevend. De alinea als geheel is dan ook vooralsnog niet onrechtmatig jegens [appellant] . Grief II faalt.
Grief III
4.13
Grief III richt zich tegen het oordeel van de rechtbank in r.o. 5.4 en 5.5 inzake verklaring 1. Het gaat daarbij in het bijzonder om de uitlatingen in de derde alinea: "BING heeft de afgelopen tien jaar in opdracht van overheden en bedrijven honderden integriteitonderzoeken uitgevoerd. Wij doen dat zorgvuldig en professioneel, volgens een uitgebreid onderzoeksprotocol, met inachtneming van de belangen van alle partijen." en in de vierde alinea: "De conceptbevindingen van de zestien onderzochte dossiers hebben wij aan haar voorgelegd om commentaar. Haar reactie is ruimschoots in het onderzoeksrapport aan de orde gekomen."
[appellant] stelt in de toelichting van de grief dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de uitlatingen op het moment van publicatie juist waren omdat verklaring 1 is gedaan na de uitspraak van de Accountantskamer en vóór de uitspraak van het CBb. [appellant] stelt dat uit hetgeen zij bij grief I heeft aangevoerd volgt dat aan het rapport vele gebreken kleefden, dat het onderzoek niet zorgvuldig en professioneel is verlopen en dat BING niet met de belangen van [appellant] rekening heeft gehouden, zodat BING anders dan zij verklaart geen aandacht heeft gehad voor de belangen van alle partijen. Ook suggereert de uitlating volgens [appellant] ten onrechte dat alle onderzoeken van BING altijd zorgvuldig gaan, terwijl de Accountantskamer zich hierover helemaal niet heeft uitgelaten. Onder 5.4 van de memorie van grieven heeft [appellant] een lijst opgenomen van (klacht- dan wel tucht- dan wel civiele) zaken waarbij BING dan wel [onderzoeker] betrokken is geweest of die nog lopende zijn. Ook om die reden is de uitlating in verklaring 1 volgens haar onjuist en ongepast, en daarmee onrechtmatig. BING heeft aangevoerd dat het ook hier gaat om een weerwoord na een interview van [appellant] in de Volkskrant en dat op het moment van plaatsing van het bericht op haar website alle klachten van [appellant] door de Accountantskamer ongegrond waren verklaard.
4.14
Het hof oordeelt als volgt. BING heeft verklaring 1 op haar website geplaatst nadat alle door [appellant] aangevoerde klachtonderdelen door de Accountantskamer ongegrond waren bevonden en vóórdat het CBb uitspraak had gedaan. De uitlatingen in de vierde alinea van verklaring 1 waren op het moment van publicatie niet onjuist. Daarbij komt dat BING in de vierde alinea met de woordkeuze "ruimschoots" enige nuancering inbouwt, wat de mogelijkheid openlaat dat mogelijk niet alle reacties van [appellant] in het rapport aan de orde zijn gekomen. Eerst door de uitspraak van het CBb was het voor BING duidelijk dat sommige van de klachtonderdelen wel gegrond waren. Dit maakt niet, althans [appellant] heeft daar onvoldoende voor gesteld, dat de vierde alinea in verklaring 1 ten tijde van het moment van publicatie onrechtmatig jegens [appellant] was. Bij de beoordeling van de uitlating gedaan in de derde alinea van verklaring 1 speelt naar het oordeel van het hof de context waarin deze is gedaan een belangrijke rol. Net als bij verklaring 2 heeft ook hier te gelden dat de verklaring - uitsluitend geplaatst op de eigen website van BING - een reactie is op kritiek van [appellant] op BING die, in dit geval, in de Volkskrant is opgenomen. Dit volgt ook uit de eerste twee alinea's. De derde alinea, waartegen de bezwaren van [appellant] zich richten, moet dan ook worden begrepen als een uitlating met een defensief en tevens enigszins aanprijzend karakter waarbij BING, als commercieel bedrijf, weergeeft hoe het wil werken. [appellant] heeft nog wel (bij memorie van grieven sub 5.4) gewezen op een reeks van uiteenlopende klachtzaken tegen [onderzoeker] in verband met allerlei geschillen, maar zij heeft er niet op gewezen welke betekenis daaraan in dit kort geding moet worden toegekend, mede in aanmerking nemend dat zij niet gesteld heeft of, en zo ja in welke mate BING daarvan ten tijde van de publicaties op de hoogte was of redelijkerwijs had behoren te zijn (een aantal klachtzaken dateert van 2014 en 2015; niet alle klachten zijn gegrond bevonden), met andere woorden: dat BING min of meer tegen beter weten in heeft gehandeld omdat het uit die klachten zou hebben moeten afleiden dat onderzoeken onder leiding van [onderzoeker] bijna per definitie ondeskundig en onzorgvuldig waren. Binnen de geschetste context van weerwoord kan deze uitlating van BING voorshands evenmin als onrechtmatig jegens [appellant] worden aangemerkt. Ook grief III faalt.

5.De slotsom

5.1
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van BING zullen worden vastgesteld op € 711 aan verschotten (griffierecht) en € 2.682 aan salaris advocaat (3 punten x tarief II).
5.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 1 april 2015;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van BING vastgesteld op € 711 voor verschotten en op € 2.682 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 131, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68 in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Ch.E. Bethlem, A.W. Steeg en J.B.M. Vranken en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2017.