ECLI:NL:GHARL:2017:5288

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
26 juni 2017
Zaaknummer
200.201.579/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling wegens lichtvaardig procederen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van de man, die in eerste aanleg een onderhoudsverplichting had verzocht te wijzigen. De man heeft zijn hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland ingetrokken, wat leidde tot een niet-ontvankelijk verklaring door het hof. De vrouw en de jongmeerderjarige hebben verzocht om de man te veroordelen in de proceskosten van beide instanties, omdat zij nodeloos kosten hebben moeten maken door de lichtvaardige wijze van procederen van de man. Het hof overweegt dat in familiezaken gebruikelijk is dat ieder zijn eigen kosten draagt, maar in dit geval zijn er gronden om van dit uitgangspunt af te wijken. De man heeft onvoldoende financiële gegevens overgelegd ter onderbouwing van zijn verzoek, wat het hof aanleiding geeft om de man als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de proceskosten. De kosten voor de vrouw en de jongmeerderjarige zijn vastgesteld op in totaal € 966,- per persoon, bestaande uit griffierechten en eigen bijdragen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.201.579/01
(zaaknummer rechtbank C/18/162100 FA RK 15-4116)
beschikking van 20 juni 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E. Taş te Deventer,
tegen
[verweersters],
beiden wonende te [B] ,
verweersters,
verder te noemen: de vrouw en de jongmeerderjarige,
advocaat: mr. B. Anik te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 19 juli 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 18 oktober 2016;
- een journaalbericht van mr. Taş van 1 december 2016 met productie(s);
- het verweerschrift.
2.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het hof van 6 juni 2017. De man en zijn advocaat zijn daarbij verschenen. De vrouw en de jongmeerderjarige hebben zich doen vertegenwoordigen door hun advocaat.

3.De motivering van de beslissing

3.1
De man heeft ter zitting van het hof zijn hoger beroep tegen de voormelde beschikking van de rechtbank Noord-Nederland ingetrokken. Het hof maakt daaruit op dat de man de gronden van het hoger beroep niet handhaaft. Dat leidt tot een niet-ontvankelijk verklaring.
3.2
Namens de vrouw en de jongmeerderjarige is verzocht om de man te veroordelen in de kosten van beide instanties, bestaande uit griffierechten en de "eigen bijdrage" in verband met verleende rechtsbijstand op basis van een toevoeging. De man heeft verzocht om de proceskosten te compenseren zoals in familiezaken gebruikelijk is, aldus dat ieder de eigen kosten draagt. Hij ziet onvoldoende reden voor een proceskostenveroordeling nu hij wel een reden had voor het hoger beroep en, hoewel summier, wel enige onderbouwing is gegeven. Daarnaast wijst hij op de mogelijkheid van bijzondere bijstand voor de proceskosten en wijst de man erop dat hij niet op basis van een toevoeging procedeert.
3.3
Het hof overweegt als volgt. In zaken als de onderhavige is het gebruikelijk dat de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. In het onderhavige geval zijn er evenwel gronden om van dit uitgangspunt af te wijken. De man heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep wijziging verzocht van de op hem rustende onderhoudsverplichtingen maar heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet voldoende financiële gegevens in het geding gebracht ter onderbouwing van zijn verzoek. De lichtvaardige wijze van procederen aan de zijde van de man, waarbij de vrouw en de jongmeerderjarige nodeloos kosten hebben moeten maken, geeft het hof aanleiding van de gebruikelijke compensatie van de kosten af te wijken. Het hof zal de man als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties. Daaruit volgt dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven voor zover daarin de proceskosten van het geding in eerste aanleg zijn gecompenseerd.
3.4
Vast staat dat aan de vrouw en de jongmeerderjarige rechtsbijstand is verleend op basis van een toevoeging en dat hun kosten daarom bestaan uit de betaalde griffierechten en eigen bijdragen. Namens de vrouw en de jongmeerderjarige is ter zitting onbetwist gesteld dat de eigen bijdragen € 287,- per persoon per instantie hebben bedragen dus in totaal
€ 1.148,- oftewel € 574,- per persoon. De griffierechten bedragen voor de procedure in eerste aanleg € 78,- per persoon (onvermogenden) en voor de procedure in hoger beroep € 314,- per persoon (onvermogenden) dus in totaal € 392,- per persoon aan griffierechten / verschotten.
3.5
Het verweer van de man met betrekking tot de proceskostenveroordeling geeft het hof geen aanleiding die achterwege te laten. De vrouw en de jongmeerderjarige zijn niet verplicht ten gunste van de man hun proceskosten te verhalen op de bijzondere bijstand.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 19 juli 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover het de beslissing omtrent de proceskosten betreft en bekrachtigt die beschikking voor het overige;
veroordeelt de man in de proceskosten van de vrouw voor het geding in beide instanties en begroot die op in totaal € 392,- aan griffierechten en € 574,- aan eigen bijdragen, derhalve in totaal € 966,-;
veroordeelt de man in de proceskosten van de jongmeerderjarige voor het geding in beide instanties en begroot die op in totaal € 392,- aan griffierechten en € 574,- aan eigen bijdragen, derhalve in totaal € 966,-;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, G.M. van der Meer en M.P. den Hollander en is op 20 juni 2017 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.