Met
grief IIbestrijdt [appellante] het oordeel van de kantonrechter over het aantal niet-genoten vakantiedagen, waarvoor [geïntimeerde] een vergoeding heeft gevorderd.
Voor zover zij wijst op haar bedrijfsreglement waarin staat dat er per kalenderjaar slechts vijf vakantiedagen mogen worden overgeheveld naar het volgende jaar is dat ten onrechte, nu uit artikel 7:640a BW volgt dat van genoemde vervaltermijn niet ten nadele van een werknemer kan worden afgeweken.
Partijen zijn het erover eens dat [geïntimeerde] recht had op 28 vakantiedagen per jaar waarbij een dag voor 7,75 uur geldt, dat daarvan 20 dagen geleden als wettelijke vakantiedagen en 8 dagen bovenwettelijk zijn, en dat hij op 1 januari 2013 nog een restant van 209,25 uur aan vakantietegoed had. Vermeerderd met 28 x 7,75 = 217 vakantie-uren over 2013 bedroeg het tegoed in 2013 daarmee 426,25 uur.
Niet is gebleken dat [geïntimeerde] in 2012 vakantiedagen heeft opgenomen; hijzelf heeft dat ontkend. Dat neemt echter niet weg dat de wettelijke vakantiedagen over 2012 (20 x 7,75 = 155 uur) per 1 juli 2013 zijn vervallen, tenzij [geïntimeerde] zo ernstig ziek was dat recuperatie niet aan de orde was. Naar het oordeel van het hof is van die situatie geen sprake. [geïntimeerde] was ook niet onvoorwaardelijk vrijgesteld van re-integratieverplichtingen. Hij diende immers mee te werken aan de oplossing van het conflict alvorens hij kon re-integreren.
[appellante] mag dan ook 155 uur (wettelijke uren uit 2012) in mindering brengen op het totaal van 426,25 zodat per ultimo 2013 nog 271,25 uur resteerde. Dit beginsaldo per 1 januari 2014 is te verhogen met 54,25 uur tegoed over de periode van 1 januari 2014 tot 1 april 2014. Wettelijke vakantiedagen over 2013 zijn voor de datum waarop [appellante] [geïntimeerde] op staande voet heeft ontslagen niet vervallen (overigens ook nog niet per 1 april 2014), zodat in totaal 271,25 plus 54,25 is 325,5 vakantie-uren vergoed moeten worden. Bij een bruto uurloon van € 17,17 waarvan de kantonrechter onbetwist is uitgegaan, betekent dat een bedrag van € 5.588,84 bruto in plaats van het hogere bedrag dat de kantonrechter heeft toegewezen.
In zoverre is grief II gegrond.