ECLI:NL:GHARL:2017:5665

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2017
Publicatiedatum
4 juli 2017
Zaaknummer
200.194.530/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen een op tegenspraak gewezen vonnis en niet-ontvankelijkheid in het verzet na ambtshalve raadpleging van de op tegenspraak uitgesproken zaak

In deze zaak gaat het om een verzet tegen een op tegenspraak gewezen vonnis. De appellant, wonende te [woonplaats], heeft in eerste aanleg verzet aangetekend tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, dat op 30 maart 2016 is gewezen. De kantonrechter had de appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet, omdat het eerdere vonnis van 1 juni 2011 op tegenspraak was gewezen. De appellant had niet gereageerd op de dagvaarding en was niet verschenen op de rolzitting, ondanks dat hij om uitstel had verzocht. Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld aan de hand van de ingediende grieven van de appellant, die stelden dat de kantonrechter in strijd met de beginselen van een goede procesorde had gehandeld door het dossier ambtshalve op te vragen zonder de appellant in de gelegenheid te stellen daarop te reageren.

Het hof heeft vastgesteld dat de grieven van de appellant falen, omdat uit het dossier blijkt dat hij wel degelijk op de rolzitting is verschenen en om uitstel heeft verzocht. De grieven kunnen niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis, omdat de appellant niet kan aantonen dat hij niet is verschenen in de eerdere procedure. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en de appellant in de kosten van het hoger beroep veroordeeld. De kosten zijn vastgesteld op € 718,- voor griffierecht en € 632,- voor salaris advocaat, wat een totaalbedrag van € 1.350,- oplevert.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.194.530/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 4775776 / LC EXPL 16-331)
arrest van 4 juli 2017
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in het verzet,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. E.D. van Tellingen, kantoorhoudend te Almere,
tegen
Hoist Portfolio Holding LTD,
gevestigd te Jersey,
rechtsopvolger van IDM Financieringen B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in het verzet,
hierna:
Hoist,
advocaat: mr. H. Post, kantoorhoudend te Helmond.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 30 maart 2016 dat de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 27 juni 2016,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord (met producties).
2.2
Vervolgens heeft Hoist de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[appellant] is bij vonnis van 1 juni 2011 van de kantonrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, overeenkomstig de eis van IDM veroordeeld tot betaling van € 1.235,47 met nevenvorderingen. De kantonrechter heeft daarbij overwogen dat [appellant] , hoewel daartoe behoorlijk in de gelegenheid gesteld, niet voor antwoord heeft geconcludeerd. [appellant] is tegen dit vonnis bij dagvaarding van 15 januari 2016 in verzet gekomen. De kantonrechter heeft hem echter in dat verzet niet-ontvankelijk verklaard in het in dit hoger beroep bestreden vonnis van 30 maart 2016, kort gezegd omdat het vonnis van 1 juni 2011 op tegenspraak is gewezen. Uit het ambtshalve door de kantonrechter opgevraagde dossier volgt volgens deze rechter namelijk dat [appellant] op de rolzitting van 1 april 2011 in persoon is verschenen en om uitstel heeft verzocht voor het indienen van een conclusie van antwoord. De procedure is daartoe naar de rol van 4 mei 2011 verwezen. In een op 22 april 2011 ontvangen brief heeft [appellant] andermaal om uitstel verzocht, ditmaal tot 18 mei 2011. Ook dat uitstel is verleend. [appellant] heeft op die datum echter geen conclusie van antwoord ingediend. Bij brief van 19 mei 2011 heeft de griffier van de rechtbank [appellant] bericht dat in zijn zaak vonnis zou worden gewezen, omdat hij geen conclusie van antwoord had ingediend - aldus nog steeds de kantonrechter in zijn vonnis van 30 maart 2016.
Tegen dit oordeel zijn de grieven gericht.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

4.1
De
grieven I en IIhebben beide de strekking dat de kantonrechter in strijd met de beginselen van een goede procesorde en artikel 6 EVRM heeft gehandeld, omdat [appellant] het dossier niet heeft ontvangen dat de kantonrechter in 2016 ambtshalve heeft opgevraagd en aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd. Door deze beslissing te nemen op basis van stukken waarop Robert niet heeft kunnen reageren, heeft de kantonrechter de beginselen van hoor en wederhoor en fair trial geschonden, aldus [appellant] . Hij handhaaft daarbij zijn standpunt dat hij op de zitting van 1 april 2011 niet is verschenen. Het hof overweegt als volgt.
4.2
De grieven kunnen slechts tot vernietiging van het bestreden vonnis van 30 maart 2016 leiden indien deze de conclusie kunnen dragen dat [appellant] niet is verschenen in de procedure die tot het daaraan voorafgaande vonnis van 1 juni 2011 heeft geleid. Alleen dan kan hij immers in zijn verzet tegen dat vonnis worden ontvangen. Voor zover in de grieven (onder 12) tot uitgangspunt wordt genomen dat [appellant] indertijd wel is verschenen, stranden zij op dat uitgangspunt. Uit het ambtshalve door de kantonrechter opgevraagde dossier volgt bovendien onbestreden dat [appellant] in een op 22 april 2011 ontvangen brief om uitstel heeft verzocht tot 18 mei 2011. Dat betekent dat [appellant] inderdaad is verschenen. Op die constatering stuiten de grieven voor het overige af. Daaraan kan de stelling niet afdoen dat [appellant] drie weken voor ontvangst van deze brief, op 1 april 2011, niet op de rolzitting is verschenen.
4.3
Grief IIIziet uitsluitend op de proceskosten en deelt het lot van de al besproken grieven.
5. De slotsom
5.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
5.3
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Hoist zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 0,-
- griffierecht € 718,-
subtotaal verschotten € 0,-
- salaris advocaat
€ 632,- (1 punt x tarief I)
Totaal € 1.350,-
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Lelystad van 30 maart 2016;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Hoist vastgesteld op € 718,- voor verschotten en op € 632,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. I.F. Clement en mr. J. Smit en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
4 juli 2017.