ECLI:NL:GHARL:2017:5716

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
6 juli 2017
Zaaknummer
200.200.912/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een onafhankelijke en professionele mentor in een bewind- en mentorschapszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een mentor voor een verstandelijk gehandicapte betrokkene, die het syndroom van Down en een autistische stoornis heeft. De verzoekster, een halfzus van de betrokkene, had in hoger beroep gevraagd om de ondercuratelestelling van de betrokkene en om haarzelf en een curator te benoemen als curatoren. De kantonrechter had eerder het verzoek tot ondercuratelestelling afgewezen en een mentorschap ingesteld, waarbij [verweerder1] als mentor was benoemd.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene niet in staat is om haar wil kenbaar te maken en dat het horen van de betrokkene niet in haar belang zou zijn. Het hof heeft de rol van [verweerder2], die de betrokkene jarenlang heeft verzorgd, erkend als belanghebbende in de procedure. Het hof heeft de grieven van de verzoekster besproken en geconcludeerd dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een ondercuratelestelling en dat de benoeming van [verweerder1] als mentor gerechtvaardigd is.

De beslissing van het hof houdt in dat de bestreden beschikking van de rechtbank Noord-Nederland wordt bekrachtigd, en dat de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd. Het hof heeft benadrukt dat het in het belang van de betrokkene is dat zij een onafhankelijke en professionele mentor heeft, gezien de gespannen verhoudingen tussen de betrokken partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.200.912/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 4748528 VC VERZ 16-3)
beschikking van 27 juni 2017
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. Ö. Çolak te Meppel,
en

1.[verweerder1] ,

verder te noemen: [verweerder1] / de mentor,
gevestigd te [B] ,
2. [verweerder2] ,
verder te noemen: [verweerder2] ,
wonende te [C] ,
verweerders in hoger beroep,
advocaat: voorheen: mr. F.J. Knoops te Groningen, thans: mr. A.H. Wijnberg te Groningen.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[betrokkene1] ,

verder te noemen: betrokkene,
wonende te [D] ,

2. [broer1] ,

wonende te [E] ,
verder te noemen: broer [broer1] ,

3. [broer2] ,

wonende te [C] ,
verder te noemen: broer [broer2] ,

4. [zus1] ,

wonende te [F] ,
verder te noemen: zus [zus1] ,

5. [broer3] ,

zonder bekende woon- of verblijfplaats,
verder te noemen: broer [broer3] ,

6.[broer4] ,

wonende te [C] ,
verder te noemen: broer [broer4] ,

7. [betrokkene2] ,

wonende te [G] (Aruba),

8. [broer5] ,

wonende te [E] ,
verder te noemen: broer [broer5] ,

9. [zus2] ,

wonende te [H] ,
verder te noemen: zus [zus2] ,

10. Stichting [I] ,

gevestigd te [E] ,
verder te noemen: de bewindvoerder,

11. [de curator] B.V.

gevestigd te [J] ,
verder te noemen: [de curator] B.V. / de beoogde curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 29 juni 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 29 september 2016;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. Çolak van 25 oktober 2016 met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. Çolak van 27 oktober 2016 met productie(s);
- een brief van M. Wijngaard namens [de curator] B.V. van 20 december 2016;
- een faxbericht van mr. Knoops van 31 januari 2017;
- een journaalbericht namens mr. Çolak van 17 februari 2017;
- een journaalbericht namens mr. Çolak van 7 april 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 april 2017 plaatsgevonden. Verschenen is [verzoekster] , bijgestaan door mr. A.J. ter Wee (kantoorgenoot van mr. Çolak). Voorts zijn verschenen [verweerder1] en [verweerder2] , bijgestaan door hun advocaat.

3.De vaststaande feiten

3.1
Betrokkene is geboren [in] 1976. Zij is verstandelijk gehandicapt en heeft het syndroom van Down als ook een autistische stoornis. Betrokkene verblijft sinds medio 2014 in zorginstelling [K] (hierna: [K] ).
[verzoekster] is een halfzus van betrokkene.
3.2
Bij beschikking van 28 maart 2014 heeft de kantonrechter alle goederen en gelden van betrokkene onder bewind gesteld omdat zij als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Stichting [L] (thans genaamd: Stichting [I] ) was laatstelijk bewindvoerder.
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 23 december 2015, heeft [verzoekster] verzocht het bewind om te zetten in een ondercuratelestelling van betrokkene, met benoeming van [verzoekster] en [de curator] B.V. tot curatoren.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter - voor zover hier van belang - het verzoek tot ondercuratelestelling in plaats van bewind afgewezen, Stichting [L] ontslagen als bewindvoerder en benoemd tot bewindvoerder Stichting [I] . Voorts heeft de kantonrechter ambtshalve een mentorschap ingesteld over betrokkene en [verweerder1] tot mentor benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de grond voor curatele, als ook de te benoemen curatoren, subsidiair de te benoemen mentor, als ook de vraag of [verweerder2] belanghebbende is in de procedure. [verzoekster] is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 juni 2016. [verzoekster] verzoekt het hof primair de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog het verzoek tot omzetting van het bewind in een ondercuratelestelling toe te wijzen, met benoeming van [verzoekster] en [de curator] B.V. tot curatoren.
Subsidiair verzoekt [verzoekster] de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij [verweerder1] tot mentor is benoemd, en opnieuw rechtdoende te bepalen dat [verzoekster] tot mentor wordt benoemd. Kosten rechtens.
4.2
[verweerder1] en [verweerder2] hebben verweer gevoerd en verzoeken het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken waarbij het hof eerst zal ingaan op een aantal processuele aspecten die (tijdens de zitting) aan de orde zijn gesteld.

5.De motivering van de beslissing

Horen van betrokkene
5.1
In eerste aanleg is betrokkene niet gehoord en in hoger beroep is zij niet ter zitting verschenen. Het hof ziet geen aanleiding om betrokkene opnieuw op te roepen teneinde haar alsnog te horen (op locatie). Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit de overgelegde stukken, waaronder een geneeskundige verklaring van 10 december 2015 van dr. [M] , arts verbonden aan [K] , alsmede de diagnostische conclusie van een bij betrokkene uitgevoerd orthopedagogisch onderzoek in december 2015 - januari 2016, blijkt dat betrokkene ernstig verstandelijk beperkt is en sprake is van het syndroom van Down als ook een autismespectrumstoornis met een hoge mate van ernst. Het taalbegrip van betrokkene ligt rond de ontwikkelingsleeftijd van een twee- tot driejarige. In het dagelijks leven functioneert zij op ernstig tot zeer ernstig verstandelijk beperkt niveau. Zij beschikt over een relatief grote woordenschat maar het taalbegrip is zeer beperkt. Dit maakt dat ze snel wordt overschat.
Gelet op de inhoud van deze stukken is het hof van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat betrokkene niet in staat is om haar wil kenbaar te maken ten aanzien van de geschilpunten die aan het hof zijn voorgelegd. Met betrekking tot de stelling van [verzoekster] dat het horen van betrokkene altijd zinvol is, mede om zodoende met haar te kunnen kennismaken, een indruk van haar te kunnen krijgen en vragen te kunnen stellen over haar band met haar familie, is het hof van oordeel dat dit onvoldoende reden vormt om betrokkene te horen.
Daarbij komt dat gelet op hetgeen uit het orthopedagogisch onderzoek naar voren is gekomen, aannemelijk is dat het horen van betrokkene te belastend is voor haar. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat [verweerder2] - die betrokkene jarenlang heeft verzorgd en die het hof, zoals hierna zal worden overwogen, wel als belanghebbende aanmerkt - desgevraagd over het al dan niet horen van betrokkene heeft verklaard dat betrokkene bang is en de laatste tijd alleen maar banger is geworden doordat ze de spanning meekrijgt.
Het hof ziet daarom af van het horen van betrokkene.
Positie van [verweerder2]
5.2
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat, anders dan [verzoekster] heeft betoogd, [verweerder2] als belanghebbende in deze zaak dient te worden aangemerkt. [verweerder2] heeft betrokkene op 7-jarige leeftijd in zijn gezin opgenomen en zij is daar door hem opgevoed en verzorgd totdat zij op bijna 38-jarige leeftijd in [K] is gaan wonen. Ook nadien is hij intensief bij haar betrokken gebleven waarbij zij ook in de weekenden en/of bijzondere gelegenheden bij hem thuis bleef komen. Het hof acht de rol van [verweerder2] in dit bijzondere geval dan ook vergelijkbaar met een ouderrol. Dat zijn rol door de laatste periode anders is, wordt niet betwist maar dat maakt het oordeel van het hof niet anders nu door [verweerder2] voldoende aannemelijk is gemaakt dat daar de rol van [verzoekster] debet aan is. Op grond daarvan kan [verweerder2] tot de kring van belanghebbenden worden gerekend als bedoeld in artikel 798 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Positie van [N]
5.3
[verweerder2] en [verweerder1] hebben het hof verzocht een medewerker van [K] , de heer [N] (verder te noemen: [N] ) toe te laten tot de zitting. Het hof heeft dit verzoek ter zitting afgewezen. Naar het oordeel van het hof heeft [N] geen positie in deze procedure. Het hof heeft ook geen aanleiding gezien [N] als informant aan te merken en toe te laten tot de zitting.
Pleitnotities
5.4
In artikel 1.4.5 van het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven (procesreglement) is ten aanzien van pleitnotities opgenomen dat een belanghebbende of zijn advocaat tijdens de mondelinge behandeling een notitie van hooguit twee bladzijden, A4-formaat en enkelzijdig beschreven, kan voordragen en overleggen, met inachtneming van de in artikel 1.4.3 van het procesreglement genoemde korte spreektijd van ten hoogste tien minuten.
5.5
Gelet op dit voorschrift en het feit dat zowel de pleitnotities van mr. Ter Wee als die van mr. Wijnberg uit meer dan twee pagina's bestaan, heeft het hof beide pleitnotities geweigerd. De mondelinge behandeling dient er vooral toe het hof in de gelegenheid te stellen vragen aan belanghebbende(n) te stellen waarbij het hof er ook voor dient te waken dat de behandeling van de zaak plaatsvindt binnen de daarvoor gebruikelijke gereserveerde tijd. Dat de pleitnotities feitelijk in minder dan tien minuten zouden kunnen worden voorgedragen, al ware dat zo, maakt bovenstaand oordeel niet anders.
Geweigerde stukken
5.6
In artikel 1.4.4 van het procesreglement is ten aanzien van het indienen van nadere stukken opgenomen dat een belanghebbende de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk overlegt. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende.
Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist.
Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.
5.7
Mr. Wijnberg heeft ter zitting aangevoerd dat mr. Çolak bewust vlak voor het verstrijken van voornoemde termijn van tien dagen, op 7 april 2017, een proces-verbaal d.d. 16 augustus 2016 van aangifte door betrokkene, betreffende eenvoudige mishandeling door haar begeleiders van [K] , heeft overgelegd. Ter zitting heeft mr. Wijnberg het hof verzocht kennis te nemen van een verklaring van één van deze begeleiders, [O] , in reactie op deze aangifte en om hem toe te staan deze verklaring in het geding te brengen. Subsidiair heeft mr. Wijnberg verzocht - in het geval het hof geen kennis neemt van deze verklaring - ook geen kennis te nemen van de aangifte.
5.8
Het hof heeft geen aanleiding gezien om de betreffende verklaring alsnog in het geding toe te laten. Aan het hof ligt in deze procedure (nog) de vraag voor welke beschermingsmaatregel voor betrokkene aangewezen is en wie benoemd dient te worden als curator of mentor. Het hof is van oordeel dat voor de beantwoording van deze vragen de inhoud van de verklaring van de begeleidster over de aangifte niet relevant is, nu niet in geschil is dat zij de inhoud van de aangifte van betrokkene gemotiveerd heeft weersproken. Met betrekking tot het subsidiaire verzoek overweegt het hof dat aan dit verzoek reeds om praktische redenen geen gevolg meer kan worden gegeven omdat de aangifte tijdig is ingediend en het hof daarom ook al kennis heeft genomen van de inhoud van dit stuk. Echter het hof kent aan de aangifte, zoals hierna zal blijken, voor de beoordeling van de vragen die aan het hof voorliggen, geen rol van betekenis toe.
Curatele
5.9
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de kantonrechter terecht en op goede gronden heeft geconcludeerd dat geen aanleiding bestaat het bewind om te zetten in een ondercuratelestelling van betrokkene. Het hof verwijst daarom kortheidshalve naar de eerste, tweede en derde zin van rechtsoverweging 6. van de kantonrechter in de bestreden beschikking en maakt die - na eigen onderzoek - tot de zijne. [verzoekster] heeft in hoger beroep geen (nieuwe) feiten en omstandigheden aangedragen, die tot de conclusie kunnen leiden dat een verderstrekkende maatregel van curatele in het onderhavige geval nodig is. Anders dan [verzoekster] kennelijk heeft betoogd, betekent het feit dat betrokkene ernstig verstandelijk gehandicapt is, niet per definitie dat een minder verstrekkende maatregel dan curatele ontoereikend is.
Bewind
5.1
[verzoekster] heeft niet betwist dat - bij afwijzing van haar verzoek tot een ondercuratelestelling van betrokkene - een onderbewindstelling noodzakelijk is. Uit haar grieven en haar verzoek in hoger beroep leidt het hof af dat zij de positie van Stichting [I] als bewindvoerder evenmin ter discussie stelt, zodat het bewind geen nadere bespreking behoeft.
Mentorschap
5.11
Met betrekking tot het bij de bestreden beschikking ambtshalve ingestelde mentorschap is in hoger beroep uitsluitend in geschil wie tot mentor moet worden benoemd. [verzoekster] heeft verzocht haar te benoemen tot mentor en zij stelt dat betrokkene bij haar heeft aangegeven dat dat ook haar wens is. [verzoekster] beroept zich in dit kader ook op de in de wet vastgelegde voorkeursregel en heeft ter zitting aangegeven dat een familielid, die meer betrokken is bij betrokkene, beter toezicht kan houden op het welzijn van betrokkene dan een niet familielid.
5.12
Op grond van artikel 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Ingevolge het vierde lid van voornoemd artikel wordt, tenzij lid 3 is toegepast, indien betrokkene is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levenspartner heeft, bij voorkeur de echtgenoot, geregistreerd partner, dan wel andere levensgezel tot mentor benoemd. Is het voorgaande niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot mentor benoemd.
5.13
Het hof overweegt als volgt. Zoals hiervoor (onder 5.1) overwogen acht het hof betrokkene niet in staat hieromtrent haar wil te bepalen en het hof gaat daarom voorbij aan het bepaalde in het derde lid van voornoemd artikel. Ingevolge het vierde lid van dat artikel wordt in een geval als het onderhavige waarbij betrokkene geen partner heeft,
bij voorkeureen familielid tot mentor benoemd. Het hof ziet echter in het onderhavige geval aanleiding om af te wijken van dit uitgangspunt.
5.14
Tussen [verzoekster] en de overige belanghebbenden is in geschil het verblijf van betrokkene bij [K] . De kantonrechter heeft om die reden aanleiding gezien de mentor te belasten met de taak te onderzoeken of het voor betrokkene het beste is om te blijven wonen in [K] , of dat het in haar belang is om te verhuizen naar een andere instelling. Aan die taak heeft de mentor gehoor gegeven en blijkens zijn brief van 12 januari 2017 over zijn werkzaamheden (per dag) is de mentor van mening dat [K] voor betrokkene een geschikte locatie is om te blijven wonen. Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van de mentor. Uit zijn informatie, waaronder ook een verslag van werkzaamheden in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 11 januari 2017 blijkt dat hij zich gedegen heeft laten voorlichten door onder andere [verzoekster] , haar advocaat en de begeleiders van betrokkene op [K] en bezoeken aan betrokkene, waarbij hij ook een dagdeel met betrokkene heeft meegelopen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat uit het hiervoor genoemde orthopedagogische onderzoek is gebleken dat betrokkene behoefte heeft aan een beschermde en overzichtelijke woonomgeving en dat zij een duidelijke structuur en herkenbare routines en rituelen nodig heeft. Verder heeft [P] , zijnde een servicebureau [Q] in een brief van 13 september 2016 geconcludeerd dat betrokkene binnen de zeer beschermde omgeving van [K] een ondersteuningsaanbod heeft waarbij verstoringen in haar leven redelijk beheersbaar zijn en voorts dat zonder deze begeleiding haar gedragsproblematiek zal kunnen leiden tot ernstig gevaar voor haar lichamelijk en psychisch welbevinden.
De inhoud van het proces-verbaal van de door betrokkene gedane aangifte jegens twee begeleiders van [K] maakt het voorgaande niet anders. Blijkens het verhandelde ter zitting is niet in geschil dat de verklaring van betrokkene door één van haar begeleiders, [O] , gemotiveerd is weersproken. Gelet daarop en hetgeen hiervoor is overwogen over de ernstig verstandelijke beperkingen van betrokkene, kent het hof aan de inhoud van het proces-verbaal geen zwaarwegende betekenis toe.
Uit de stukken blijkt naar het oordeel van het hof voorts dat de mentor zijn taken op een open, neutrale wijze uitvoert. Het hof is met de mentor van oordeel dat het in het belang van betrokkene is dat zij op [K] blijft wonen. Betrokkene ging sinds ongeveer 1992 reeds naar [K] voor dagbesteding en sinds 2014 woont zij daar permanent.
5.15
Vast staat voorts dat zowel de verhouding tussen [verzoekster] en de medewerkers van [K] als de verhouding tussen [verzoekster] en [verweerder2] zeer gespannen is. Het hof acht het zeer aannemelijk dat betrokkene door deze spanning en de ontstane onzekerheid over haar verblijf op [K] wordt belast, hetgeen duidelijk niet in haar belang is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen. Naar het oordeel van het hof is het van evident belang dat betrokkene rust en stabiliteit wordt geboden. Het hof ziet in deze verstoorde verhoudingen en de omstandigheid dat voortzetting van het verblijf van betrokkene op [K] aangewezen is, reeds voldoende grond om de immateriële belangen van betrokkene te laten behartigen door een onafhankelijke en professionele mentor, niet zijnde een familielid. Hetgeen partijen hebben aangevoerd met betrekking tot de vraag wat de oorzaak en/of wie de veroorzaker van deze gespannen verhouding is en of [verzoekster] geschikt is om de taken van een mentor te vervullen, laat het hof daarom, wat daar verder ook van zij, buiten beschouwing.
5.16
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat de kantonrechter terecht [verweerder1] tot mentor heeft benoemd.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
6.2
Het hof ziet in de aard van de zaak aanleiding om de kosten van het hoger beroep te compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 29 juni 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, M.P. den Hollander en B.J. Voerman, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 27 juni 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.