Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het (principaal) hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- een journaalbericht van mr. Werink van 10 mei 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Werink van 19 mei 2016 met productie(s);
mw. [B] als tolk in de Engelse taal (wbtv-nummer [000] ). Door mr. Werink zijn pleitaantekeningen overgelegd.
3.De vaststaande feiten
- [de minderjarige3] , geboren te [A] [in] 2007 ( [de minderjarige3] ).
betrekking hebben op de vastgestelde kinder- en partneralimentatie, alsmede de
overeenkomst van partijen van 2 april 2013, te vernietigen c.q. te wijzigen en primair
te bepalen dat de man met ingang van 12 maart 2015 dan wel met ingang van een door
de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, niet gevergd kan worden enige
uitkering voorlevensonderhoud ten behoeve van de vrouw te doen en te bepalen dat
de man vanaf dat moment niet meer onderhoudsplichtig is naar de vrouw en geen
bijdrage meer aan de vrouw behoeft te voldoen, subsidiair de bijdrage te matigen tot
een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
II. verder voor recht te verklaren dat de vrouw vanaf de datum ontvoering, namelijk 12
maart 2015 dan wel vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum,
niet gerechtigd is tot de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de drie
kinderen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zoals vermeld in de beschikkingen van het hof van
25 juni 2013 en 1 augustus 2013, alsmede de overeenkomst van partijen d.d. 2 april
2013 en zowel de beschikkingen als de overeenkomst te wijzigen c.q. te vernietigen,
inhoudende dat de vastgestelde kinderalimentatie ten aanzien van [de minderjarige2] vanaf 12
maart 2015 op nihil wordt gesteld en de man vanwege het feit dat de kinderen [de minderjarige1]
en [de minderjarige3] vanaf dat moment bij hem verblijven niet meer gehouden is om een bijdrage
voor hen aan de vrouw te voldoen c.q. te bepalen dat de man vanaf 12 maart 2015
geen kinderalimentatie aan de vrouw behoeft te voldoen voor alle drie de kinderen met
veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure, dan wel ten aanzien van
de kinderalimentatie en partneralimentatie een beslissing in goede justitie te nemen.
verzocht om bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw te veroordelen om de eventueel vanaf 12 maart 2015 dan wel vanaf een door
de rechtbank in goede justitie te bepalen datum teveel ontvangen bijdragen in de
kosten van haar levensonderhoud en/of inde kosten van verzorging en opvoeding van
de kinderen, aan de man terug te betalen dan wel de vrouw te veroordelen om aan de
man te voldoen een bedrag gelijk aan deze eventueel teveel ontvangen bedragen;
II. de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure;
III. voor het overige; tot persistit!
- de door de man aan de vrouw verschuldigde kinderbijdragen voor [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en
[de minderjarige3] met ingang van 13 maart 2015 op nihil zijn gesteld;
- de man met ingang van 11 juni 2015 niet meer gehouden is tot het betalen van
partneralimentatie aan de vrouw;
- de man de tot aan de datum van de bestreden beschikking reeds betaalde partner-
alimentatie niet kan terugvorderen of verrekenen;
- en voorts is de vrouw veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de man en heeft
de rechtbank het meer of anders verzochte afgewezen. In de beschikking van 3 mei
2016 heeft de rechtbank deze beslissing op het punt van de proceskosten aldus
aangevuld, kort gezegd, dat die zijn begroot op in totaal € 1.189,- bestaande uit € 285,-
aan griffierecht en twee maal € 452,- overeenkomstig het liquidatietarief (1 punt
indiening verzoekschrift en 1 punt voor mondelinge behandeling).
4.De omvang van het geschil
I. de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de kinderalimentatie voor
[de minderjarige2] betreft en te bepalen dat de man nog steeds gehouden is deze aan de vrouw te
voldoen;
II. de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de partneralimentatie betreft en
te bepalen dat de man nog steeds gehouden is deze aan de vrouw te voldoen en;
III. de kosten van de procedure tussen partijen te compenseren.
I. de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in het principaal hoger beroep, althans dat af
te wijzen;
II. de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland van 26 januari 2016 en de
aanvullende beschikking van 3 mei 2016 gedeeltelijk te vernietigen en aan te vullen,
namelijk voor wat betreft de vastgestelde proceskostenveroordeling en het ontbreken
van de vermelding van de beschikking van het hof van 1 augustus 2013 en opnieuw
rechtdoende:
te bepalen dat naast de beschikking van het hof van 25 juni 2013, alsmede de
overeenkomst van partijen van 2 april 2013, ook de beschikking van het hof van 1
augustus 2013 conform het in de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van
26 januari 2016 bepaalde wordt gewijzigd en verder deze genoemde
beschikkingen en overeenkomst te wijzigen inhoudende dat de vrouw niet tot het
liquidatietarief in de proceskosten wordt veroordeeld maar in de werkelijke kosten van
de man in de procedure in eerste aanleg die begroot worden in eerste aanleg op een
bedrag van € 3.237,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum
beschikking van 26 januari 2016 tot de dag der algehele voldoening en met
veroordeling van de vrouw in de werkelijke kosten van dit hoger beroep waarvan de
man nog een nadere opgave zal doen dan wel de vrouw te veroordelen in een door het
hof in goede justitie te bepalen bedrag aan proceskosten.
- de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel appel dan wel zijn grieven af
te wijzen;
- de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de proceskosten te vernietigen en te
bepalen dat beide partijen hun eigen kosten dienen te dragen.
5.De motivering van de beslissing
De inhoudelijke overwegingen van het hof* de partneralimentatie5.2 Vanwege het verstrekkende en definitieve karakter van het verweer van de man op het punt van de partneralimentatie, zal het hof daarover eerst zijn oordeel geven.
* de kinderalimentatie
6.De slotsom
7.De beslissing
J.G. Idsardi en is op 26 januari 2017 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A.T. Harkema als griffier.