Beoordeling
1. De kantonrechter heeft het beroep van [betrokkene] niet-ontvankelijk verklaard, omdat [betrokkene] geen schriftelijke machtiging heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij bevoegd was om namens J. Verduin beroep in te stellen.
2. [betrokkene] voert in hoger beroep aan dat de overgelegde machtiging is gericht aan boetecontrole.nl. Dit is een handelsnaam van MediateQ. F.P.B. Waals is door zijn functie als "algemeen directeur" van deze B.V. tekenbevoegd.
3. Het hof stelt vast dat bij het administratieve beroepschrift een machtiging, gedateerd 1 mei 2014, is overgelegd door [betrokkene] Uit die machtiging blijkt, voor zover van belang, dat de betrokkene "boetecontrole.nl, haar medewerkers en door haar aangewezen derden om mij te vertegenwoordigen en alle handelingen te verrichten teneinde geschillen in rechte te bestrijden alsmede al hetgeen daartoe door de gemachtigde noodzakelijk wordt geacht, waaronder het aanwenden van rechtsmiddelen en het opvragen van gegevens, bijvoorbeeld op grond van de Wet openbaarheid van bestuur".
4. Het hof heeft het openbaar register van de kamer van koophandel geraadpleegd. Daaruit is gebleken dat "boetecontrole.nl" een handelsnaam is van [betrokkene] Onder die omstandigheid bestaat, naar het oordeel van het hof, redelijkerwijs geen twijfel dat de gemachtigde optrad namens de betrokkene.
5. Gelet hierop kan de bestreden beslissing niet in stand blijven. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen. De overige klachten van [betrokkene] ) met betrekking tot de beslissing van de kantonrechter behoeven daarmee geen bespreking meer. Het hof zal de zaak niet terugwijzen naar de rechtbank omdat artikel 20d, tweede lid, van de WAHV, gelet op de tekst daarvan, daar niet in voorziet. Het hof zal derhalve doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
6. De gemachtigde heeft onder meer aangevoerd dat de officier van justitie heeft gehandeld in strijd met de hoorplicht omdat het beroep ongegrond is verklaard en is afgedaan zonder hoorzitting.
7. Ingevolge artikel 7:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 7, tweede lid, van de WAHV moet de officier van justitie de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Hij kan daar van afzien, indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, de betrokkene niet gehoord wil worden of de officier van justitie hem volledig gelijk geeft (artikel 7:17 van de Awb).
8. Het hof stelt vast dat de gemachtigde in zijn beroepschrift tegen de inleidende beschikking van 1 mei 2014 heeft verzocht om een (telefonische) hoorzitting. In aanmerking genomen dat in de fase van het beroep bij de officier van justitie het bieden van gelegenheid voor het horen van betrokkene het uitgangspunt is, heeft de gemachtigde aldus voldoende kenbaar gemaakt dat hij wenste te worden gehoord door de officier van justitie.
9. Nu de in administratief beroep aangevoerde bezwaren niet als kennelijk ongegrond kunnen worden aangemerkt - de officier van justitie heeft deze ook niet als zodanig beschouwd - moet de beslissing van de officier van justitie worden vernietigd. De overige bezwaren van de betrokkene tegen die beslissing behoeven geen bespreking. Ter beoordeling van het hof is nu het beroep tegen de inleidende beschikking.
10. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “niet stoppen voor een rood licht: driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 2 april 2014 om 08:17 uur op de Wijckermolen te Beverwijk met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
11. De gemachtigde voert aan dat de betrokkene de gedraging niet heeft begaan. De betrokkene noch zijn auto is op de in de inleidende beschikking genoemde dag op dat traject geweest. De betrokkene vermoedt dat het kenteken verkeerd is uitgelezen. Voorts heeft de gemachtigde van de betrokkene aangevoerd dat de sanctie ten onrechte met toepassing van artikel 5 van de WAHV aan de kentekenhouder is opgelegd. Het enkele feit dat sprake is geweest van een statische controle verklaart niet waarom zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan.
12. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
13. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“Ik had direct zicht op het verkeerslicht en zag dat deze ongeveer 3 seconden op rood stond op het moment dat betrokkene dit licht negeerde en zijn weg vervolgde.
Plaatsaanduiding verkeerslicht: Wijckermolen.
Betrokkene/verdachte werd niet staande gehouden in verband met een statische controle. (…)
Kwam uit de richting van de Wijckermolen en ging in de richting van de viaductweg te Beverwijk.”
14. Hetgeen de gemachtigde hier tegenover heeft gesteld houdt niet meer in dan de enkele stelling dat de betrokkene noch diens voertuig ter plaatse was ten tijde van de gedraging. Die enkele, niet nader onderbouwde ontkenning dat de gedraging is verricht, geeft het hof geen aanleiding tot twijfel aan de verklaring van de verbalisant. Nu uit het dossier evenmin blijkt van voor deze zaak specifieke feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot twijfel aan de verklaring van de verbalisant, staat naar de overtuiging van het hof vast dat de gedraging is verricht.
15. Artikel 5 van de WAHV bepaalt - voor zover hier van belang - dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd. De rechter zal, indien de gedraging met toepassing van artikel 5 van de WAHV is opgelegd, zoals in dezen het geval, in het algemeen - dus ook zonder dat dat met zoveel woorden uit het dossier blijkt - ervan mogen uitgaan dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan. Ingeval dienaangaande een verweer wordt gevoerd, zal de rechter daarop een uitdrukkelijke beslissing dienen te geven en zal hij zonodig aan de verbalisant een nadere toelichting dienen te vragen (HR 14 maart 2000, VR 2000,148).
16. Uit de verklaring van de verbalisant leidt het hof af dat de onderhavige gedraging is geconstateerd bij een gerichte en niet mobiele controle. Van een verbalisant die bezig is met een dergelijke controle kan niet gevergd worden dat hij of zij iedere afzonderlijke overtreder achtervolgt om deze staande te houden. Op grond van deze omstandigheden staat naar het oordeel van het hof voldoende vast dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan.
17. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van proceskosten. Nu de beslissing van de kantonrechter en de beslissing van de officier van justitie worden vernietigd, bestaat er aanleiding voor vergoeding van de proceskosten van de betrokkene, ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor zover gemaakt in de procedure bij de kantonrechter en in hoger beroep. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft in de procedure bij de kantonrechter en in hoger beroep de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van het beroepschrift, gericht tegen de beslissing van de officier van justitie en het indienen van het hoger beroepschrift. Aan deze proceshandelingen dien telkens één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraag € 490,-
.Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 490,-, zijnde 2 x € 490,- x 0,5.