ECLI:NL:GHARL:2017:617

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 januari 2017
Publicatiedatum
30 januari 2017
Zaaknummer
200.191.161/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezoekregeling met uit huis geplaatste kinderen en het belang van de minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de bezoekregeling tussen een vader en zijn twee uit huis geplaatste kinderen. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt om een uitbreiding van de omgangsregeling, die in eerste aanleg door de rechtbank Noord-Nederland was afgewezen. De kinderen zijn sinds 15 juli 2015 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en wonen bij pleegouders. De vader heeft tot 20 augustus 2014 samengewoond met de moeder van de kinderen, maar na een breuk heeft de moeder met de kinderen op verschillende geheime locaties verbleven. De GI heeft in de beginfase van de uithuisplaatsing een begeleide omgangsregeling ingesteld, maar de vader wenst nu een wekelijkse omgangsregeling.

Het hof oordeelt dat de GI op basis van artikel 1:265f lid 1 BW de bevoegdheid heeft om het contact tussen de uithuisgeplaatste minderjarigen en hun ouders te beperken. Het hof constateert dat de omstandigheden sinds de eerdere beschikking zijn gewijzigd, maar benadrukt dat de belangen van de kinderen voorop staan. De GI heeft de contacten tussen de vader en de kinderen inmiddels uitgebreid, maar het hof vindt het niet wenselijk om gelijktijdig met een mogelijke verhuizing van de kinderen naar een gezinshuis in Rotterdam de omgangsregeling verder uit te breiden. Het hof bekrachtigt daarom de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader tot uitbreiding van de omgangsregeling af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.191.161/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/144592 / FJ RK 15.987)
beschikking van 26 januari 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P. Hoogenraad te Maassluis,
en
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI of gecertificeerde instelling.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de moeder] ,

wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.A. Limonard te Joure,

2.de pleegouders,

wonende op een geheim adres.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 19 februari 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 8 mei 2016;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 26 mei 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. M.E. Hoogenraad, een kantoorgenoot van mr. Hoogenraad voornoemd, van 10 juni 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. M.E. Hoogenraad van 27 juni 2016 met productie(s);
- een brief van de GI van 27 juli 2016;
- een brief van de GI van 18 november 2016 met productie(s);
- een brief van de GI van 1 december 2016 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 december 2016 plaatsgevonden. De vader en de moeder zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vader werd tevens bijgestaan door een tolk in de Arabische taal; mevrouw [B] , die ten overstaan van het hof de eed heeft afgelegd. Namens de GI is mevrouw [C] , de voormalig gezinsvoogd, verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2010 te [D] , en
- [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2011 te [D] ,
over wie zij (via een aantekening in het gezagsregister) sinds 24 juli 2015 gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
De vader en de moeder hebben tot 20 augustus 2014 samengewoond in [A] . Op genoemde datum heeft de moeder de gezamenlijke woning samen met de kinderen verlaten. Tot 15 juli 2015 hebben de moeder en de kinderen op diverse geheime locaties in Nederland verbleven, waaronder laatstelijk in de vrouwenopvang van [E] te [F] . De vader heeft in de tussentijd geen contact met de kinderen gehad.
3.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn op 15 juli 2015 (voorlopig) onder toezicht gesteld van de GI en daags erna met spoed uit huis geplaatst. Beide maatregelen duren nog voort tot 15 oktober 2017.
3.4
De kinderen wonen sinds 16 juli 2015 bij de pleegouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de omgang tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de vader tot uitbreiding van die omgang afgewezen.
4.2
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van
19 februari 2016. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt een omgangsregeling/zorgregeling vast te stellen van ieder weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Allereerst is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het verzoek van de vader niet getoetst moet worden aan artikel 1:377a BW. De GI heeft op grond van artikel 1:265f lid 1 BW immers gedurende de uithuisplaatsing de bevoegdheid om het contact tussen de uithuisgeplaatste minderjarige(n) en zijn met het gezag belaste ouder(s) te beperken. Deze bepaling geldt als een bijzondere bepaling ten opzichte van artikel 1:263 BW.
5.2
Niet ter discussie staat dat in de beginfase van de uithuisplaatsing onder regie van de GI voor beide ouders een begeleide omgangsregeling van één á twee uren per zes weken gold, zodat de kinderen om de drie weken omgang hadden met hun vader of moeder. Het eerste begeleide contact tussen de vader en de kinderen heeft op 21 augustus 2015 plaatsgevonden.
5.3
Ingevolge artikel 1:265f lid 2 BW geldt een dergelijke beperkende beslissing van de GI als een schriftelijke aanwijzing waartegen op dezelfde wijze kan worden opgekomen. Daarbij doet niet ter zake dat mogelijk sprake is geweest van enkel een mondelinge beslissing. In het stadium waarin de eerst per 15 juli 2015 uitgesproken (voorlopige) kinderbeschermingsmaatregelen zich destijds bevonden lag een schriftelijke aanwijzing over de omgangsregeling overigens ook nog niet voor de hand. Op grond van het in artikel 1:265f lid 2 BW van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 1:265 BW heeft de vader zich bij e-mail van 3 september 2015 gewend tot de GI met het verzoek - het hof begrijpt onder intrekking van de eerdere beslissing van de GI - om binnen twee weken een omgangsregeling te bewerkstelligen van ieder weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur. De GI heeft geen, althans niet tijdig, een beslissing genomen op dit verzoek. Ingevolge artikel 1:265 lid 4 BW staat dit gelijk aan een afwijzing van het verzoek. Op basis van het eveneens van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 1:264 BW stond voor de vader vervolgens de weg naar de kinderrechter open. Van die mogelijkheid heeft hij op
9 oktober 2015 (tijdig) gebruikgemaakt door indiening van het onderhavige verzoekschrift. Indien de beslissing tot beperking van het contact aan hem wordt voorgelegd, kan de kinderrechter deze ingevolge artikel 1:265f lid 2 BW vervangen door een regeling van het contact tussen de gezagsouder en de (uithuisgeplaatste) minderjarige(n) die de kinderrechter in het belang van de minderjarige(n) wenselijk voorkomt. De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking niet tot vervanging van de door de GI vastgestelde regeling besloten en het verzoek van de vader tot uitbreiding afgewezen. Op grond van artikel 807 Rv staat, anders dan bij de “gewone” schriftelijke aanwijzing het geval is, hoger beroep open tegen een beschikking ingevolge artikel 1:265f lid 2 BW.
5.4
Het hof leest in de grief van de vader en de daarop door en namens hem gegeven toelichting geen andere relevante stellingen dan hij in eerste aanleg heeft aangevoerd en die de kinderrechter gemotiveerd en, gezien de belangen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , op basis van de stand van zaken op dat moment op inhoudelijk goede gronden heeft verworpen. Het hof neemt die motivering - na eigen onderzoek - over en maakt die tot de zijne. Het hof constateert echter dat de omstandigheden na de bestreden beschikking zijn gewijzigd. Op
19 februari 2016 had de vader nog eenmaal per zes weken één á twee uren contact met de kinderen. Na de uitkomsten van het door de kinderrechter in de procedure over de verlenging van de uithuisplaatsing bevolen deskundigenonderzoek naar - kort gezegd - de mogelijkheden van terugplaatsing, zoals opgenomen in een psychologisch rapport van
16 mei 2016, heeft de GI de contacten tussen de vader en de kinderen uitgebreid. De deskundige heeft een geleidelijke opbouw van de bezoekregeling met intensieve begeleiding geadviseerd, concreet bestaande uit een aanvankelijk tweewekelijkse bezoekregeling, waarbij vanuit kortdurende begeleide omgang geleidelijk aan wordt toegewerkt naar uitbreiding van het contact. De GI heeft het advies van de deskundige opgevolgd en de contacten tussen de vader en de kinderen feitelijk uitgebreid. In eerste instantie naar één uur onder begeleiding per twee weken (in overleg met de vader en de overige betrokkenen opgenomen in een schriftelijke aanwijzing van 10 augustus 2016) en later naar eenmaal anderhalf en vervolgens twee uur onder begeleiding per twee weken (opgenomen in een schriftelijke aanwijzing van 19 oktober 2016). Kort voor de zitting heeft een evaluatie plaatsgevonden van de in laatstgenoemde aanwijzing geplande bezoeken, waarvan de laatste op 17 november 2016 heeft plaatsgevonden.
5.5
De vader heeft zijn verzoek tot een wekelijkse omgangsregeling in hoger beroep gehandhaafd; hij vindt de uitbreiding naar tweewekelijks contact onvoldoende. Het hof begrijpt de wens van de vader om tot een snellere uitbreiding van de contacten met zijn kinderen te komen, maar de GI stelt terecht, dat ook al gaan de bezoeken tussen de vader en de kinderen op zich goed en is er wederzijdse groei te zien, zij ook de draagkracht van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in ogenschouw moet nemen. Zij zijn jonge en kwetsbare kinderen met hechtings- en traumagerelateerde problematiek waarbij extra voorzichtigheid geboden is. Overeenkomstig het advies van de deskundige heeft de GI de kinderen in verband met hun complexe problematiek inmiddels ook aangemeld voor individuele therapie. Bovendien hebben de kinderen niet alleen te maken met de contacten met de vader, maar ook met die met de moeder. Daarbij komt dat ter zitting is gebleken dat de GI de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam onlangs heeft verzocht [de minderjarige1] en [de minderjarige2] over te plaatsen naar een beschikbaar gezinshuis te [D] . Dit sluit aan bij het advies van de deskundige om de kinderen te plaatsen in een professionele opvoedingssituatie op reisbare afstand van de ouders. De impact van de op handen zijnde overplaatsing/verhuizing van Friesland naar de regio Rotterdam op deze toch al kwetsbare kinderen dient niet te worden onderschat. De GI heeft ter zitting aangegeven dat de (naderende) verhuizing moet worden afgewacht alvorens uitbreiding van de omgang met de vader aan de orde kan zijn. Het hof acht dat vanuit een oogpunt van zorgvuldigheid niet meer dan terecht. Onder de gegeven omstandigheden is het in het belang van de kinderen wenselijk om niet gelijktijdig met een verandering van hun woonplek tot verdere uitbreiding van de omgangsregeling over te gaan. De door de GI op basis van de laatste evaluatie beoogde continuering van de huidige omgangsregeling van twee uren per twee weken, te beginnen op of omstreeks 15 december 2016, oordeelt het hof daarom thans het meest in het belang van de kinderen. Het hof laat de GI verder de ruimte om voort te gaan op de ingeslagen weg. Haar werkwijze tot nu toe geeft geen reden om anders te beslissen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
19 februari 2016;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, G.M. van der Meer en
J.L. Roubos, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 26 januari 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.