ECLI:NL:GHARL:2017:6318

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juli 2017
Publicatiedatum
24 juli 2017
Zaaknummer
200.199.458/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bijzondere curator en hoofdverblijfplaats minderjarige in echtscheidingszaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is er een hoger beroep ingesteld door de moeder in een echtscheidingsstrijd over de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Mulder, en de vader, vertegenwoordigd door mr. E. Henkelman-de Mooy, zijn in een complexe situatie verwikkeld, waarbij de bijzondere curator is benoemd om de belangen van de minderjarige te behartigen. De bijzondere curator heeft onderzoek gedaan naar de situatie van de minderjarige, die in 2001 is geboren, en heeft geadviseerd dat het in zijn belang is om bij de vader te blijven wonen. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland bekrachtigd, waarin de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader is vastgesteld. De moeder heeft bezorgdheid geuit over de opvoeding en de situatie bij de vader, maar het hof oordeelt dat de vader voldoende zorg draagt voor de minderjarige en dat de huidige woonsituatie bij de vader beter aansluit bij de behoeften van de minderjarige. Het hof benadrukt het belang van samenwerking tussen de ouders en de noodzaak om de minderjarige niet te belasten met hun conflicten. De beslissing van het hof is genomen op 20 juli 2017, waarbij de proceskosten tussen de partijen worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.199.458/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/112845 / FA RK 15-2858)
beschikking van 20 juli 2017
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Mulder te Groningen,
en
[verweerder] ,
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E. Henkelman-de Mooy te Groningen.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Noord | Drenthe,

gevestigd te Assen,
verder te noemen: de GI,
2. [de curator] ,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de hierna te noemen [de minderjarige] ,
kantoorhoudend te Assen,
verder te noemen: de bijzondere curator.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 10 november 2016 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het hof heeft in het kader van een pilot "complexe scheidingen" bij voornoemde tussenbeschikking [de curator] tot bijzondere curator benoemd over de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2001 (verder te noemen: [de minderjarige] ).
De bijzondere curator is verzocht om te onderzoeken hoe het met [de minderjarige] is, wat de gevolgen voor hem zijn van de strijd tussen de ouders en wat zijn mening over zijn hoofdverblijfplaats is. Voorts is de bijzondere curator verzocht vanuit het belang van [de minderjarige] aan het hof te adviseren welke beslissing het hof over zijn hoofdverblijfplaats dient te nemen.
1.3
Na voormelde tussenbeschikking is ter griffie van het hof binnengekomen:
- het verslag van de bijzondere curator gedagtekend 10 februari 2017 met bijlagen;
- een journaalbericht van mr. Mulder van 27 februari 2017 met bijlage(n);
- een journaalbericht van mr. Henkelman-de Mooy van 27 februari 2017 met bijlage(n);
- een journaalbericht van mr. Mulder van 4 mei 2017 met bijlagen.
1.4
Bij brief van 9 april 2017 heeft [de minderjarige] aan het hof bericht op kindgesprek te willen komen en heeft hij zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek. De bijzondere curator heeft nadien telefonisch aan het hof doorgegeven dat [de minderjarige] toch niet meer op gesprek wil komen, omdat hij al uitgebreid met de bijzondere curator heeft gesproken. Het op 11 mei 2017 geplande kindgesprek is daarom niet doorgegaan.
1.5
De mondelinge behandeling heeft op 11 mei 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI is verschenen de gezinsvoogd [C] . Voorts is de bijzondere curator verschenen.

2.De vaststaande feiten

2.1
Uit de affectieve relatie van de vader en de moeder is [de minderjarige] geboren. De relatie is beëindigd toen [de minderjarige] ongeveer 1,5 jaar oud was. De moeder had aanvankelijk alleen het gezag over [de minderjarige] . Bij beschikking van 1 april 2015 is bepaald dat de ouders voortaan gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] en dat [de minderjarige] eenmaal per veertien dagen van vrijdagavond 17.30 uur tot zondagavond 20.00 uur bij de vader verblijft, alsmede een deel van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg door de ouders samen te regelen.
2.2
De moeder heeft uit twee andere relaties één minderjarig en twee meerderjarige kinderen. De vader heeft uit een eerdere relatie twee meerderjarige kinderen.
2.3
Sinds november 2015 woont [de minderjarige] feitelijk bij de vader. Daarvoor woonde hij reeds geruime tijd hoofdzakelijk bij zijn grootmoeder (mz).
2.4
Sinds 10 december 2015 staat [de minderjarige] onder toezicht van de GI.

3.De omvang van het geschil

3.1
Tussen partijen is in geschil de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] . De rechtbank heeft in de bestreden beschikking - voor zover hier van belang - de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader bepaald.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, eerste en tweede lid, wordt verschaft.
4.2
Het hof stelt voorop dat het hof bij zijn beoordeling gelet op de leeftijd en de belangen van [de minderjarige] (15 jaar) een zwaarwegende betekenis toekent aan zijn mening.
4.3
Tijdens de gesprekken met de bijzondere curator heeft [de minderjarige] zich op het standpunt gesteld dat hij zijn hoofdverblijf bij de vader wil handhaven. Ook als de moeder in of in de buurt van [B] zou komen te wonen, wil hij bij de vader blijven wonen. De woonsituatie van de moeder voelt niet als een thuis voor hem. Hij verbleef altijd meer bij de grootmoeder (mz) dan bij de moeder, in zijn beeld. Hij verveelt zich snel bij de moeder. De huidige partner van de moeder voelt niet veilig en vertrouwd voor hem. De woonsituatie bij de vader voelt als thuis voor hem. De opvoedstijl van de vader en de band die hij met de vader heeft, ervaart hij als plezierig. Ook bevindt zich zijn vriendenclub die hij al jaren om zich heen heeft, in [B] en omgeving. Zijn huidige woonsituatie maakt het voor hem mogelijk om veel bij zijn grootmoeder (mz) langs te gaan en daar zijn broertje en zus te ontmoeten. Hij wil dit echter niet als hoofdverblijf, omdat hij de situatie daar als te druk ervaart. [de minderjarige] heeft voorts verklaard dat hij vooral behoefte heeft aan een rustige, stabiele thuissituatie. Dit betekent niet dat hij de moeder niet wil zien: hij wil de moeder graag regelmatig zien, maar hij wil bij de vader blijven wonen.
4.4
Naar het oordeel van het hof is, anders dan de moeder heeft betoogd, [de minderjarige] voldoende in staat om zijn belangen te overzien en om zijn mening over het hoofdverblijf kenbaar te maken. Ook acht het hof voldoende aannemelijk dat hetgeen [de minderjarige] kenbaar heeft gemaakt de eigen mening van [de minderjarige] is. De moeder heeft weliswaar gesuggereerd dat het een herhaling is van wat de vader - die volgens de moeder al langere tijd druk uitoefent op [de minderjarige] - hem heeft verteld en dat [de minderjarige] zou hebben gekozen voor 'het pad van de minste weerstand'. [de minderjarige] heeft echter, zo blijkt uit het verslag van de bijzondere curator d.d. 10 februari 2017, naar het oordeel van het hof in de gesprekken met de bijzondere curator voldoende gemotiveerd verklaard waarom hij bij de vader en niet bij de moeder wil wonen zodat het hof de moeder niet volgt in haar visie dat [de minderjarige] slechts de mening van zijn vader weergeeft.
4.5
De bijzondere curator heeft geadviseerd dat het in het belang van [de minderjarige] is het hoofdverblijf bij de vader te handhaven, bij voorkeur met inachtneming van de in het verslag gestelde voorwaarden. Uit het verslag van de bijzondere curator komt naar het oordeel van het hof duidelijk naar voren dat de woonsituatie van de vader beter aansluit bij dat waar [de minderjarige] behoefte aan heeft en dat [de minderjarige] bij de vader meer een thuisgevoel ervaart dan bij de moeder. De bijzondere curator heeft op grond van de gesprekken met [de minderjarige] en de ingewonnen informatie bij de ouders en de gezinsvoogd geconstateerd dat [de minderjarige] in het verleden een duidelijke thuissituatie heeft gemist. Hij verbleef deels bij de grootmoeder (mz), deels bij de moeder in een recreatiewoning in [D] en deels tijdens de omgangsmomenten bij de vader. Het hof is van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat hij thans duidelijkheid krijgt over zijn hoofdverblijfplaats.
4.6
Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat het in het belang van [de minderjarige] is om zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder te bepalen. De moeder heeft onder meer aangevoerd dat zij zich zorgen maakt over [de minderjarige] . [de minderjarige] is gediagnosticeerd met PDD-NOS en functioneert op benedengemiddeld niveau, op sommige gebieden volgens de moeder op zwakbegaafd niveau. [de minderjarige] vertoont gedragsproblemen, neemt bij de vader zijn medicatie niet altijd in en de berichten van de school van [de minderjarige] zijn regelmatig zorgwekkend, aldus de moeder. De moeder is van mening dat de vader veel druk uitoefent op [de minderjarige] en dat [de minderjarige] een loyaliteitsconflict ervaart. Volgens de moeder schakelt de vader geen hulpverlening in en is er onvoldoende structuur en sturing in de thuissituatie bij de vader. De moeder vindt verder dat de gezinsvoogd zich te weinig in het welzijn van [de minderjarige] verdiept.
4.7
Het hof is verder van oordeel dat er weliswaar zorgen over [de minderjarige] zijn, maar deze worden voldoende onderkend door de vader, de school en de hulpverlenende instanties, zodat wijziging van de hoofdverblijfplaats - mede gelet op al hetgeen hiervoor is
overwogen - niet aangewezen is. De bijzondere curator heeft ter zitting ook verklaard dat niemand de zorgen ontkent. Daarbij komt dat de gezinsvoogd in het kader van de ondertoezichtstelling toezicht houdt op de belangen van [de minderjarige] .
4.8
Eén van de grootste wensen van [de minderjarige] is, zo blijkt uit het verslag van de bijzondere curator, dat hij niet lastiggevallen wordt met de strijd tussen de ouders. Hij wil met allebei een band hebben en hij wil de moeder graag zien en met haar activiteiten ondernemen. [de minderjarige] heeft last van de strijd en de slechte communicatie tussen de ouders, waarbij sprake is van een gebrek aan samenwerking en onderling wantrouwen. [de minderjarige] staat zelf te weinig centraal en er wordt te weinig naar [de minderjarige] zelf gekeken.
De bijzondere curator heeft in dit kader ter zitting het volgende aangegeven. De ouders hebben kort voor de mondelinge behandeling met elkaar (in bijzijn van de bijzondere curator) gesproken. Dit gesprek verliep op een mooie manier, waarbij [de minderjarige] centraal stond. De bijzondere curator heeft geconstateerd dat de ouders dezelfde zorgen over [de minderjarige] hebben. [de minderjarige] heeft sterk behoefte aan samenwerking tussen de ouders. De bijzondere curator heeft aangegeven dat deze samenwerking heel belangrijk is en dat de ouders daar tijdens het gesprek goede eerste stappen in hebben gezet. De opvoedstijlen van de ouders verschillen weliswaar, maar de ouders vullen elkaar in het geval van [de minderjarige] juist goed aan. Zo is gebleken dat [de minderjarige] zowel behoefte heeft aan begrenzing, wat de moeder goed doet, als aan een coachende begeleiding, wat de vader goed kan. Het is in het belang van [de minderjarige] dat hij kan profiteren van deze beide positieve kwaliteiten.
Ter zitting is voorts gebleken - en het hof acht dit zeer positief - dat de ouders samen stappen hebben gezet om aan de zorgen - die zij beiden hebben - over [de minderjarige] te werken. [E] is ingeschakeld voor nadere diagnostiek en om te onderzoeken wat [de minderjarige] nodig heeft. De ouders hebben een gezamenlijk gesprek afgesproken met een hulpverlener van [E] . Onderzocht zal worden of [E] of een andere hulpverlenende instantie de aangewezen instantie is voor de behandeling van de problematiek van [de minderjarige] en/of medicatie nodig is voor [de minderjarige] . Het hof hoopt - in het belang van [de minderjarige] - dat dit een nieuwe start zal zijn voor de ouders en dat hiermee de zorgen maar ook de strijd over [de minderjarige] worden weggenomen.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
5.2
De vader heeft verzocht de moeder te veroordelen in de kosten van deze procedure. Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt en zal derhalve, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft, de proceskosten in beide instanties compenseren.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 22 juni 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, G.M. van der Meer en E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 20 juli 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.