ECLI:NL:GHARL:2017:6417

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2017
Publicatiedatum
25 juli 2017
Zaaknummer
200.207.052/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag na langdurige echtscheidingsstrijd en posttraumatische stress-stoornis bij kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de vader over zijn vier kinderen, na een langdurige en ernstige echtscheidingsstrijd. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad tot beëindiging van zijn gezag af te wijzen. De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) hebben het verzoek van de vader bestreden en verzocht om bekrachtiging van de eerdere beschikking.

De procedure in eerste aanleg had plaatsgevonden in de rechtbank Noord-Nederland, waar de kinderen sinds 20 augustus 2013 onder toezicht waren gesteld van de GI. De kinderen zijn na de scheiding van de ouders in 2012 meerdere keren uithuisgeplaatst en hebben te maken gehad met een onrustige thuissituatie, wat heeft geleid tot de diagnose van posttraumatische stress-stoornis (PTSS) bij de kinderen. Het hof oordeelde dat de vader niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen, en dat de situatie van de kinderen ernstig bedreigd werd door de voortdurende strijd tussen de ouders.

Het hof concludeerde dat de aanvaardbare termijn waarbinnen de vader in staat geacht kon worden om zijn verantwoordelijkheden te hernemen, verstreken was. De vader had in het verleden weliswaar voor de kinderen gezorgd, maar de voortdurende conflicten en de onrust in hun leven maakten het onmogelijk voor hem om de zorg voor de kinderen op een verantwoorde manier te dragen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarmee het gezag van de vader over de kinderen werd beëindigd en de moeder alleen belast bleef met het gezag.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.207.052/01
(zaaknummer rechtbank C/17/148961 / FA RK 16-776)
beschikking van 4 juli 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.C. Bosch te Leeuwarden,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord Nederland,
locatie Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
alsmede
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[B] en [C],
wonende te [D] ,
verder te noemen: de moeder en de partner van de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 28 september 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 23 december 2016;
- het verweerschrift van de raad met productie(s);
- het verweerschrift van de GI met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Bosch van 22 mei 2017 met productie(s);
- een brief van de GI van 23 mei 2017 met productie(s);
- een brief van de moeder, ingekomen op 30 mei 2017.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 juni 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn de vader en zijn advocaat, de moeder en namens de GI mr. [E] , mevrouw [F] (jeugdbeschermer) en mevrouw [G] (opvolgend jeugdbeschermer). Ter zitting is het verzoek van de moeder om haar partner aan te merken als belanghebbende en zoals door haar ingediend bij voornoemde brief toegewezen. De raad is met berichtgeving daarvan niet verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het op 24 april 2013 door echtscheiding ontbonden huwelijk tussen de vader en de moeder zijn vier kinderen geboren, namelijk:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2006 te [H] (hierna: [de minderjarige1] );
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2006 te [H] (hierna: [de minderjarige2] );
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2008 te [H] (hierna: [de minderjarige3] ); en
- [de minderjarige4] , geboren [in] 2010 te [H] (hierna: [de minderjarige4] ),
hierna ook gezamenlijk te noemen: de kinderen.
3.2
Sinds 20 augustus 2013 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI, welke maatregel nadien steeds is verlengd, laatstelijk bij beschikking van 14 juli 2016, tot
20 augustus 2017.
3.3
De kinderen hebben na de scheiding - de ouders zijn in 2012 feitelijk uit elkaar gegaan - bijna drie jaar hun hoofdverblijf bij de vader gehad. Nadien zijn zij met een (spoed)machtiging uithuisgeplaatst in een voorziening voor pleegzorg, weer teruggeplaatst bij de vader en vanaf 3 juni 2015 op basis van een machtiging uithuisplaatsing geplaatst bij de moeder en de partner van de moeder.
3.4
In de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking is het gezag van de vader over [de minderjarige4] , [de minderjarige3] , [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beëindigd. Sindsdien is alleen de moeder belast met het gezag over de kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de vader over de kinderen af te wijzen. Subsidiair heeft de vader verzocht - naar het hof begrijpt - om op grond van het bepaalde in artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een contra-expertise te laten verrichten door het NIFP.
4.2
De raad heeft het verzoek van de vader in hoger beroep en de gronden waarop dat berust bestreden en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
De GI heeft het verzoek van de vader in hoger beroep eveneens bestreden en verzoekt het hof dat beroep ongegrond te verklaren, het verzoek om een contra-expertise af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De moeder heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd en verzoekt het hof - naar het of begrijpt - de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.5. De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 lid 1 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, op verzoek van onder meer de raad, het gezag van een ouder beëindigen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
5.2
Overeenkomstig artikel 1:247 lid 2 BW wordt onder verzorging en opvoeding mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid en banden met de andere ouder. In de verzorging en opvoeding van het kind passen de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling toe.
Het oordeel van het hof
5.3
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en na eigen onderzoek tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:266 lid 1 BW. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
5.4
Sinds 2012 is sprake van een langdurige en ernstige echtscheidingsstrijd tussen de ouders. Dit heeft onder meer geleid tot procedures in 2012 en 2013 over het (voorlopig) hoofdverblijf van de kinderen en (in augustus 2013) tot een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsingen in een voorziening voor pleegzorg als ook de andere gezaghebbende ouder. De omgang tussen de vader en de kinderen is - eveneens na diverse procedures - inmiddels beperkt tot een uur per vier weken, onder begeleiding van de GI. Door deze langdurige strijd worden de kinderen emotioneel zwaar belast, waardoor zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Zij zijn reeds in 2014 gediagnosticeerd met PTSS, waarvoor tot op heden - vanwege de voortdurende en forse onrust in hun leven - geen behandeling is gestart.
5.5
Het hof constateert voorts dat in de loop der jaren met inzet en samenwerking van diverse professionals (zeer) intensief geprobeerd is om de situatie te stabiliseren en de voor de kinderen broodnodige rust te creëren en noodzakelijke hulp bij [I] in te zetten. Gebleken is echter dat de onrust voortduurt en de hulpverlening door de niet meewerkende opstelling van de vader en de voortdurende strijd die hij tegen de moeder en de GI voert, niet van de grond komt. Het hof heeft zich over deze rol van de vader in zijn beschikking van
10 maart 2016 over de verlenging van de uithuisplaatsing, welke beschikking zich bij de stukken bevindt, reeds uitvoerig uitgelaten. Het hof heeft thans, ruim een jaar later, geen aanleiding om hier anders over te oordelen. Integendeel, in de zich bij de stukken bevindende brief van [I] van 10 juli 2016 en derhalve na de eerdere beschikking van dit hof van 10 maart 2016, concludeert [I] dat de situatie in essentie niet veranderlijk is gebleken. “(…) dat vader niet tot verandering van inzicht is gekomen en niet in staat is de strijd los te laten. (…) Hij gaat de werkelijke samenwerking met moeder nog steeds niet aan en blijft het loyaliteitsconflict voor de kinderen in stand houden. (…). De ontwikkeling van de kinderen wordt daardoor nog steeds ernstig en vooral nu al jarenlang bedreigd”.
Uit voornoemde brief van [I] blijkt voorts dat deze conclusies onder meer zijn gebaseerd op contacten en recente gesprekken met de vader, gesprekken met zijn familie en zijn buren. De stelling van de vader - wat daar overigens ook van zij - dat het niet aan hem te wijten is dat de behandelaar van [I] vanwege zijn vermeende stalkgedrag - de vader ontkent dit - in januari 2016 het contact met hem verbrak, doet naar het oordeel van het hof dan ook niet ter zake. Uit voornoemde brief blijkt immers dat nadien toch weer het gesprek met de vader is aangegaan en hij aldus opnieuw de kans gekregen heeft een verandering in zijn gedrag te laten zien. Deze kans heeft de vader echter niet benut. Nu voorts in de afgelopen jaren sprake is geweest van diverse situaties waarin de vader geen, dan wel met vertraging, toestemming gaf voor diverse zaken betreffende de kinderen, een en ander zoals door de GI uiteengezet, moet naar het oordeel van het hof geconcludeerd worden dat de vader niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen.
5.6
Het hof is voorts van oordeel dat de aanvaardbare termijn waarbinnen de vader alsnog in staat geacht kan worden deze verantwoordelijkheid weer te kunnen dragen, verstreken is.
De hiervoor weergegeven situatie die heeft geleid tot de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen duurt immers al tenminste vijf jaar. Dat de vader in die periode gedurende bijna drie jaar alleen voor de kinderen heeft gezorgd en dus - zo begrijpt het hof de stelling van de vader - wel in staat is om de kinderen te verzorgen en op te voeden, leidt niet tot een ander oordeel. Immers, ook in die periode was sprake van een hevige strijd waarbij (regelmatige) omgang met de moeder pas tot stand kon worden gebracht na tussenkomst van de rechter. Voorts werd in diezelfde periode vanwege die hevige strijd en de ernstige gevolgen daarvan op de kinderen een ondertoezichtstelling noodzakelijk geacht.
5.7
De stelling van de vader dat met een minder verstrekkende maatregel, namelijk het bepalen van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder, kan worden volstaan, wordt eveneens door het hof verworpen. In die situatie dient de vader immers nog steeds toestemming te geven voor diverse zaken betreffende de kinderen, zoals medische behandelingen, schoolkeuzes en identiteitsbewijzen. Het hof acht dit in strijd met het zwaarwegende belang van de kinderen nu gebleken is dat dit de afgelopen jaren bij herhaling tot problemen heeft geleid. Voorts geldt dat de vader - zo heeft hij opnieuw ter zitting aangegeven - geen enkel vertrouwen heeft in de moeder als opvoeder maar ook, blijkens informatie van [I] , geen respect voor haar en haar partner als opvoeders van de kinderen toont, hetgeen eveneens een contra-indicatie vormt voor het behouden van zijn gezag. De verwijzing van de vader in dat verband naar een uitspraak van het Gerechtshof
’s Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2016:3116) maakt het vorenstaande niet anders. In die zaak was niet gebleken dat er geen communicatie tussen de ouders mogelijk was en bovendien kon daar van de vader worden verwacht dat hij zich ten aanzien van de te nemen gezagsbeslissingen terughoudend zou opstellen en in beginsel positief en onmiddellijk zou reageren op verzoeken tot medewerking aan gezagskwesties. Dit alles kan, gelet op al het vorenstaande, naar het oordeel van het hof ten aanzien van de vader in de onderhavige zaak niet geoordeeld worden.
5.8
Ten aanzien van het subsidiair door de vader verzochte (NIFP) onderzoek ex artikel 810a lid 2 Rv overweegt het hof het volgende.
In dit artikel is bepaald dat de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a lid 2 Rv, dat feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige, zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.
5.9
Het hof is van oordeel dat het gelasten van een onderzoek in dit geval strijdig is met het belang van de kinderen, zodat het verzoek van de vader niet toewijsbaar is. De kinderen zijn gebaat bij rust in en stabilisatie van hun huidige thuissituatie, zoals zij die thans in het gezin van de moeder lijken te vinden. Bij voldoende rust en stabiliteit zal [I] ook (eindelijk) met de behandeling van de kinderen kunnen beginnen. Een onderzoek naar –zoals de vader dit formuleert - het al dan niet in staat zijn van de vader om naar zijn aandeel in de problematiek te kijken, zal deze betrekkelijke rust opnieuw verstoren. Voorts geldt dat de vader - zo heeft hij ter zitting toegelicht- met een dergelijk onderzoek vooral hoopt op waarheidsvinding ten aanzien van het vermeende stalkgedrag. Nog daargelaten dat het bepaalde in artikel 810a lid 2 Rv niet op een dergelijk onderzoek ziet, acht het hof een onderzoek naar die kwestie niet ter zake dienend voor het nemen van een beslissing in deze zaak.
5.1
Uit het vorenstaande volgt dat aan de voorwaarden voor de gezagsbeëindigende maatregel is voldaan en dat het hoger beroep van de vader niet slaagt.

6.De slotsom

Het voorgaande leidt tot een bekrachtiging van de bestreden beschikking.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
28 september 2016 waarvan beroep;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, G.M. van der Meer en
I.M. Dölle en is op 4 juli 2017 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.