ECLI:NL:GHARL:2017:6975

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 augustus 2017
Publicatiedatum
14 augustus 2017
Zaaknummer
200.202.494/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om ontslag van de bijzondere curator in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om de bijzondere curator, mevrouw [C], van haar taak te ontheffen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. I. Wagenaar, was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Overijssel van 27 juli 2016, waarin het verzoek om de bijzondere curator te ontheffen was afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door mr. R.R.J.A. Olie-Hallmans, heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de beschikking van de rechtbank in stand moet blijven.

De procedure in eerste aanleg betrof een geschil over de zorgregeling en het hoofdverblijf van de kinderen, die uit de relatie van partijen zijn geboren. De rechtbank had eerder de bijzondere curator benoemd om de kinderen te vertegenwoordigen en had de beslissing over de zorgregeling aangehouden. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 juli 2017 zijn de minderjarigen afzonderlijk gehoord, en hebben beide ouders hun standpunten toegelicht.

Het hof heeft vastgesteld dat het verzoek van de moeder om de bijzondere curator te ontheffen niet op de wet is gebaseerd. Het hof heeft geoordeeld dat, zelfs als het verzoek zou worden toegewezen, dit niet zou leiden tot het buiten beschouwing laten van het rapport van de bijzondere curator. Daarom heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.202.494/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/178449 / FA RK 15-2637)
beschikking van 8 augustus 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat voorheen: mr. A. Jeulink te Groningen, thans mr. I. Wagenaar te Groningen,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.R.J.A. Olie-Hallmans te Meppel, voorheen: mr. T. Bijlsma te Heerenveen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[C] , in haar hoedanigheid als bijzondere curator van de kinderen,
hierna: de bijzondere curator.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle (hierna: de rechtbank), van 26 november 2015 (twee beschikkingen van die datum) en 27 juli 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt - voor zover hier van belang - uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 25 oktober 2016;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Bijlsma van 3 januari 2017 met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. Olie-Hallmans van 11 juli 2017;
- een journaalbericht van mr. Wagenaar van 11 juli 2017 met bijgevoegd een pleitnotitie.
2.2
Op 12 juli 2017 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verschenen, die afzonderlijk van elkaar en buiten aanwezigheid van de ouders en hun advocaten door het hof zijn gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 12 juli 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De bijzondere curator is eveneens ter zitting verschenen. Mr. Wagenaar en mr. Olie-Hallmans hebben ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van door hen overgelegde pleitnotities.
De mondelinge behandeling heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de mondelinge behandeling in de zaken onder zaaknummers 200.214.731/01 en 200.212.796/01.
2.4
In de zaken onder zaaknummers 200.212.796/01 en 200.214.731/01 heeft het hof eveneens op 8 augustus 2017 een arrest gewezen respectievelijk een beschikking gegeven.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de - in 2008 verbroken - relatie van partijen zijn [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), [in] 2002 te [D] , en [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), [in] 2005 te [D] , geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
In de procedure betreffende zaaknummer 200.214.731/01 zijn door de ouders bij de rechtbank verzoeken ingediend omtrent de zorgregeling en het hoofdverblijf van de kinderen.
3.3
Bij beschikking van 26 november 2015 heeft de rechtbank mevrouw [C] , mediator te [E] , (ambtshalve) tot bijzondere curator benoemd om de kinderen te vertegenwoordigen.
3.4
Bij beschikking van 26 november 2015 heeft de rechtbank de beslissing (op de verzoeken omtrent de zorgregeling en het hoofdverblijf) aangehouden en - kort gezegd - de bijzondere curator verzocht om binnen zes maanden schriftelijk verslag te doen en zo mogelijk een standpunt over het verzoek van de moeder en de vader in te nemen.
3.5
De rechtbank heeft bij beschikking van 27 juli 2016 de raad voor de kinderbescherming verzocht om het traject van de ouders bij drs. [F] en het traject van de kinderen bij drs. [G] te monitoren en te rapporteren en te adviseren over de meest wenselijke zorgregeling voor de kinderen, het verzoek de bijzondere curator van haar taak te ontheffen afgewezen en iedere verdere beslissing aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 27 juli 2016. De grieven zien - samengevat - op de beslissing omtrent het traject van de kinderen bij drs. [G] (de grieven 1 en 2) en de afwijzing van het verzoek van de moeder om de bijzondere curator van haar taak te ontheffen (grief 3).
Zij verzoekt het hof in haar beroepschrift om de beschikking van 27 juli 2016 te vernietigen voor zover deze ziet op de beslissing dat de kinderen een traject ingaan bij drs. [G] en de afwijzing van het verzoek de bijzondere curator van haar taak te ontheffen (ontslaan), en, en opnieuw rechtdoende, een andere deskundige aan te wijzen waar de kinderen een weerbaarheidstraining kunnen volgen en het verzoek van de moeder om de bijzondere curator van haar taak te ontheffen (ontslaan) alsnog toe te wijzen.
Ter zitting heeft de moeder aangegeven dat zij enkel haar verzoek (en de daaraan gekoppelde grief) om de bijzondere curator van haar taak te ontheffen (ontslaan) handhaaft.
4.2
De vader geeft in zijn verweerschrift aan dat de beschikking van de rechtbank van 27 juli 2016 in stand dient te blijven met veroordeling van de moeder in de kosten van dit geding.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan het hof ligt derhalve in de onderhavige zaak nog slechts voor het verzoek van de moeder om de bijzondere curator, mevrouw [C] , van haar taak te ontheffen (ontslaan). Aan haar verzoek heeft de moeder ten grondslag gelegd dat zij het niet eens is met de inhoud van het rapport en de werkwijze van de bijzondere curator.
5.2
Het hof constateert dat dit verzoek niet op de wet gebaseerd is, zodat reeds om die reden het verzoek om de bijzondere curator van haar taak te ontheffen (ontslaan) dient te worden afgewezen. Overigens zij opgemerkt dat ook bij toewijzing van het verzoek dit er niet toe zou hebben geleid dat het rapport van de bijzondere curator buiten beschouwing wordt gelaten, hetgeen de moeder - blijkens haar verklaring ter zitting - met haar verzoek beoogt.
5.3
Het vorenstaande brengt met zich dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
5.4
Het hof ziet - anders dan de vader heeft verzocht - geen aanleiding om de moeder in de proceskosten van het geding te veroordelen. Derhalve zal het hof zoals te doen gebruikelijk de proceskosten van het geding in hoger beroep compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 27 juli 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, mr. G.M. van der Meer en mr. I.M. Dölle, bijgestaan door mr. R.J. Krist als griffier, en is op 8 augustus 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.