ECLI:NL:GHARL:2017:7047

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
15 augustus 2017
Zaaknummer
200.205.375
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om termijnverlenging voor verkoop en overdracht van in beslag genomen aandelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van [verzoeker] inzake de verkoop en overdracht van in beslag genomen aandelen. Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Gelderland van 12 september 2016, waarin aan [verweerster] een alimentatie is toegekend van € 520.068,61, te voldoen door [verzoeker]. [Verweerster] heeft executoriale beslagen gelegd op de aandelen van [verzoeker] en verzocht om een termijn te stellen voor de verkoop van deze aandelen. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen met een termijn van 12 maanden na de uitspraak. [Verzoeker] is in hoger beroep gegaan en heeft de rechtbank verweten onvoldoende rekening te houden met zijn belangen.

Het hof heeft de grieven van [verzoeker] verworpen. Het hof oordeelt dat [verweerster] wel degelijk belang heeft bij de verkoop van de aandelen, gezien de omvangrijke alimentatievordering. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank de termijn voor verkoop en overdracht correct heeft vastgesteld en dat de verzoeken van [verzoeker] om misbruik van recht en onduidelijkheid van de termijn niet zijn onderbouwd. Het hof heeft de termijn voor verkoop en overdracht verlengd met drie maanden, tot 12 december 2017, en [verzoeker] in de kosten van het hoger beroep veroordeeld.

De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, met uitzondering van de termijn voor verkoop, die is verlengd. De kosten van het hoger beroep zijn vastgesteld op € 2.101, inclusief griffierecht en salaris advocaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.205.375
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 306128)
beschikking van 15 augustus 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [plaatsnaam] ,
verzoeker in hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerder,
hierna: [verzoeker] ,
advocaat: mr. I.L. Kortenhoff,
tegen:
[verweerster],
wonende te [plaatsnaam] ,
verweerster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster,
hierna: [verweerster] ,
advocaat: mr. C.W. van Weert.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de beschikking van 12 september 2016 van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem. Van die beschikking – gecorrigeerd op 1 februari 2017 – is een fotokopie aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 9 december 2016 ingekomen verzoekschrift (met producties) is [verzoeker] in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 12 september 2016 en heeft hij het hof verzocht die beschikking te vernietigen en (naar het hof begrijpt:), opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek af te wijzen, althans een zodanige beschikking te geven als het hof in goede justitie meent te behoren.
2.2
Bij verweerschrift heeft [verweerster] verweer gevoerd en een aantal producties in het geding gebracht. Zij heeft het hof verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel hem dit te ontzeggen, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.
2.3
De griffier heeft bij brieven van 11 april 2017 [B.V.] , [de stichting ] en gerechtsdeurwaarder [de deurwaarder] als belanghebbenden opgeroepen voor de mondelinge behandeling. Belanghebbenden zullen hierna worden aangeduid als: [B.V.] , de Stichting en de deurwaarder.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 juli 2017. Bij die gelegenheid hebben de advocaten van partijen mede aan de hand van pleitaantekeningen de zaak mondeling toegelicht. Ook de opgeroepen belanghebbenden zijn verschenen alsmede [B.V. 2] en [B.V.3] , alle vertegenwoordigd door [verzoeker] . De deurwaarder heeft zich laten vertegenwoordigen door een kantoorgenoot. Bij brief van 6 juli 2017 heeft het hof, zoals verzocht en met instemming van [verzoeker] , van mr. Van Weert een afschrift ontvangen van de op 1 februari 2017 afgegeven gecorrigeerde beschikking van de rechtbank van 12 september 2016.
2.4
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking bepaald op heden.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.4 van de beschikking van de rechtbank van 12 september 2016.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
Het gaat in dit geding kort gezegd om het volgende. Dit hof, locatie Leeuwarden, heeft bij onherroepelijk geworden beschikking van 19 april 2016 aan [verweerster] een alimentatie toegekend van € 520.068,61 in totaal, over de periode van 15 juli 1999 tot 19 april 2008, vermeerderd met kosten, te voldoen door [verzoeker] . [verweerster] heeft tot verhaal van dit bedrag twee executoriale beslagen gelegd. Het eerste beslag is op 28 juni 2016 gelegd onder de Stichting. Deze Stichting houdt alle certificaten van aandelen van [verzoeker] in a) [B.V.] , b) [B.V. 2] en c) [B.V.3] Het tweede beslag is op 1 juli 2016 gelegd op de aandelen van [verzoeker] in [B.V.] . [de deurwaarder] is met de executie belast.
4.2
[verweerster] heeft in eerste aanleg op de voet van artikel 474g Rv de rechtbank verzocht te bepalen dat en binnen welke termijn tot verkoop en overdracht van de in beslag genomen aandelen kan worden overgegaan. De rechtbank heeft het verzoek uitvoerbaar bij voorraad toegewezen met bepaling dat [verweerster] kan overgaan tot verkoop en overdracht van de in beslag genomen certificaten en aandelen binnen een termijn van 12 maanden na de uitspraak. [verzoeker] heeft tegen de beschikking twee grieven gericht.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1
In grief 1 klaagt [verzoeker] dat de rechtbank in onvoldoende mate rekening heeft gehouden met zijn belangen afgezet tegen de belangen van [verweerster] . Volgens [verzoeker] heeft [verweerster] geen belang bij verkoop van de certificaten en aandelen, omdat de betrokken vennootschappen een forse belastingschuld hebben en dienen als pensioenvoorziening voor hem, terwijl het vermogen slechts bestaat uit een vordering op hem in privé (die geen verhaal biedt) en een woning die aan hem wordt verhuurd. Na afwikkeling zal derhalve geen batig saldo voor [verweerster] resteren, terwijl [verzoeker] zich na verkoop geconfronteerd ziet met een derde die over zijn pensioen kan beslissen.
5.2
De grief faalt. [verweerster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Ter zake [B.V.] heeft [verweerster] gesteld dat er na liquidatie per saldo geld beschikbaar zal komen. Daarnaast heeft [verweerster] gewezen op de Wet Fasering Pensioen, waardoor de mogelijkheid is ontstaan om pensioenafspraken fiscaal gunstig af te kopen. Toepassing van die wet leidt er volgens [verweerster] toe dat na afkoop van het pensioen en liquidatie van [B.V. 2] er per saldo wel geld beschikbaar zal komen. Datzelfde geldt voor [B.V.3] De vennootschappen hebben volgens [verweerster] dus wel degelijk een positieve waarde. Ter zake de fiscale afwikkeling van de rekening-courantschuld stelt [verweerster] dat deze door [verzoeker] zelf is veroorzaakt en daarom niet een reden mag zijn om niet tot verkoop van de certificaten en aandelen over te gaan. [verzoeker] heeft tegen deze concrete – van cijfers voorziene – stellingen geen (met stukken onderbouwd) verweer meer gevoerd. Zijn klacht houdt daardoor niet meer in dan dat hij bij verkoop aan een derde de macht over het beleid van de vennootschappen – waaronder zijn pensioenvoorziening - kwijt raakt en de mogelijkheid zal verliezen om zelf de verplichtingen jegens de belastingdienst correct af te wikkelen. Dat is echter inherent aan een situatie als deze waarin de executant een titel heeft gekregen om ter voldoening van zijn of haar vordering verhaal te nemen op alle goederen van de schuldenaar, onder meer door verkoop en overdracht van aan de schuldenaar toebehorende certificaten en aandelen en dit vindt ook juist daarin zijn rechtvaardiging: de executant heeft er belang dat zijn of haar vordering (zoveel als mogelijk) wordt voldaan. [verzoeker] bestrijdt ook (terecht) niet dat [verweerster] een jarenlang opgebouwde omvangrijke alimentatievordering van thans meer een half miljoen euro op hem heeft, waarop [verzoeker] tot nu toe slechts “een voorschot van” € 50.000 heeft betaald. Het voorgaande voert tot de slotsom dat het beroep van [verzoeker] op misbruik van recht faalt bij gebreke van een verder gemotiveerde onderbouwing. Tot slot overweegt het hof dat anders dan [verzoeker] lijkt te betogen de verkoop en overdracht van de certificaten en aandelen aan een derde zijn pensioenrechten niet in juridische zin aantasten.
5.3
In grief 2 klaagt [verzoeker] dat de termijnstelling door de rechtbank onduidelijk is en ook over de omstandigheid dat alleen [verweerster] kan bepalen wanneer de verkoop zal worden gestart. Het hof volgt [verzoeker] niet. Uit rechtsoverweging 2.10 en het dictum onder 3.1 van de bestreden beschikking vloeit onmiskenbaar voort dat de rechtbank het verzoek van [verweerster] om de termijn van verkoop en overdracht te bepalen op het verzochte “jaar na de betekening van de beschikking” heeft afgewezen en in plaats daarvan heeft bepaald dat de verkoop en overdracht dienen te hebben plaatsgevonden binnen een jaar na de uitspraak, derhalve in de periode van 12 september 2016 tot 12 september 2017. De opvatting dat de rechtbank een meer precieze omschrijving moet geven, vindt geen steun in het recht. De grief faalt.
5.4
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerster] verzocht om de door de rechtbank bepaalde termijn te verlengen met een maand. [verzoeker] heeft zich niet verzet tegen enige termijnverlenging. De deurwaarder heeft verklaard een termijn van maximaal drie maanden nodig te hebben om de verkoop (en overdracht) te organiseren. Partijen hebben daarnaast verklaard dat zij op dit moment in overleg zijn om de mogelijkheden van een minnelijke regeling te bespreken. Om die redenen zal het hof het onweersproken verzoek van [verweerster] om verlenging toewijzen en bepalen dat de door de rechtbank bepaalde termijn van verkoop met drie maanden wordt verlengd tot 12 december 2017.

6.Slotsom

6.1
De grieven falen, zodat de bestreden beschikking van 12 september 2016 moet worden bekrachtigd, behoudens voor zover daarin onder 3.1 is bepaald dat de termijn van verkoop en overdracht een jaar na de uitspraak, derhalve op 12 september 2017, verloopt. Het hof zal, opnieuw rechtdoende, bepalen dat de termijn van verkoop en overdracht als opgenomen onder 3.1 van de beschikking wordt verlengd met een termijn van drie maanden tot 12 december 2017.
6.2
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verzoeker] in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld. De kosten van het hoger beroep aan de zijde van [verweerster] zullen worden vastgesteld op:
  • griffierecht € 313
  • salaris advocaat
totaal € 2.101.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 12 september 2016, zoals gecorrigeerd op 1 februari 2017, behoudens voor zover daarin onder 3.1 is bepaald dat de termijn van verkoop en overdracht een jaar na de uitspraak, derhalve per 12 september 2017, verloopt, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de termijn van verkoop en overdracht als opgenomen onder 3.1 van de beschikking wordt verlengd met een termijn van drie maanden tot 12 december 2017;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] vastgesteld op € 313 voor verschotten en op € 1.788 voor salaris advocaat;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Brand, A.W. Steeg en P.H. van Ginkel, is bij verhindering van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 augustus 2017.