In deze zaak gaat het om een hoger beroep na een tussenarrest van 23 mei 2017. De appellant, een verzekeringnemer, heeft geen tegenbewijs geleverd tegen de stelling van de verzekeraar, ASR Schadeverzekering N.V., dat hij als bestuurder van de auto vóór de brand had moeten opmerken dat de auto door gebreken niet goed meer reed. De appellant heeft een onjuiste verklaring afgelegd met de opzet om ASR te misleiden over de waarde van de auto en de te vergoeden schade. Hierdoor verviel zijn recht op uitkering volgens de Algemene Voorwaarden Verkeersverzekering. ASR was bevoegd om de verzekeringsovereenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen en de appellant te registreren in het Incidentenregister en het Waarschuwingssysteem van de Stichting CIS. Het hof oordeelt dat er geen causaal verband is tussen de onjuiste verklaring van de appellant en de onderzoekskosten die ASR heeft gemaakt. De grieven van de appellant in het principaal hoger beroep falen, en het hof bekrachtigt het eindvonnis van de kantonrechter. De appellant wordt veroordeeld in de kosten van het principaal appel.