Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- de pleitnota's van de op 11 juli 2017 gehouden pleidooien.
2.Aanvulling van de vaststaande feiten
"De door u gestuurde concept-vaststellingsovereenkomst geeft de afspraken zoals wij ze zouden willen maken op de juiste wijze weer. Wij gaan dan ook akkoord.
3.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
[Persoon C] heeft de door hem geconcipieerde tekst diezelfde avond nog naar andere betrokken binnen de Rabo-organisatie gestuurd, waaronder de juristen [Persoon D] en [Persoon G] , met de uitdrukkelijke vermelding dat het mogelijk nog juridisch moest worden aangescherpt. Hierop heeft [Persoon C] geen reactie ontvangen.
op 8 september 2009, hof] in [Plaatsnaam 2] was wat mij betreft wel bijzonder, want ook [Persoon C] wist niet wie ik was. Hij vertelde dat binnen Rabo de zaken intern zo geregeld zijn dat het ene kantoor niet automatisch gegevens uit het andere kantoor ontvangt. Ik vroeg me af: moeten we dan weer helemaal opnieuw beginnen? Vanwege de beperkte tijd – op 11 september liep de optie [
met [Bedrijf B] / [Bedrijf A] , hof] af – verbaasde mij dat. [Persoon C] heeft zijn excuses nog aangeboden. Het kwam erop neer dat ik opnieuw mijn vragen op tafel heb gelegd. Ook heb ik over mijzelf en mijn activiteiten verteld. Tijdens deze bespreking hebben we de datum van 1 februari 2010 afgesproken. Vanwege de crisis leek het mij nodig om langere tijd te nemen, ook de feestdagen kwamen er nog tussendoor. We konden opnieuw geen harde afspraken maken. [Persoon C] zou intern overleg moeten plegen. Hij had het dossier [Bedrijf B] / [Bedrijf A] onder zich en wilde er hard aan werken het dossier vlot te trekken. (…)
[appellant] , hof] wilde [Bedrijf B] / [Bedrijf A] overnemen en vroeg ons of hij dezelfde korting kon krijgen als die we hadden toegezegd aan [Bedrijf A-2] bij aflossing van de financiering. Hij stelde voor dat wij intern zouden nagaan wie hij was en dat wij ons zouden beraden of we dezelfde korting van 2,75 miljoen zouden geven. Die dag hebben wij niet gesproken over het bedrijf van [Persoon A] of de voorwaarden voor deze korting. Wij hebben ook geen afspraken gemaakt over het vervolg. We zullen zoiets hebben gezegd als: U hoort nog van ons. Daarna zijn de contacten gaan lopen via Roel [Persoon C] . Het contact liep primair via hem en hij informeerde ons over de voortgang. Zelf heb ik in die fase geen contact meer gehad met [appellant] of diens adviseurs. (…)"
Met [appellant] en [Persoon B] heb ik indertijd nooit over de tekst van de overeenkomst gesproken."
[Persoon D] :
Over de interpretatie van deze bepalingen heb ik met niemand van de kant van [appellant] gesproken. (…)
van 10 september 2009, hof] heb ik [Dochter van appellant] twee vragen gesteld. In de eerste plaats heb ik haar geadviseerd de kredietovereenkomsten op te vragen om te zien waaraan het bedrijf zich tot 1 februari moest houden. De tweede vraag ging over de opschortende voorwaarden. In het verleden had ik al eens een zaak bij de hand gehad waarbij het de vraag was wie zich op de opschortende voorwaarde kon beroepen. Ik wist dus hoe belangrijk het was dat te weten. Vanuit die achtergrond heb ik haar gevraagd: zijn die voorwaarden voor de bank bedoeld? Weet je dat of wat denk je? Als ze niet vervuld zijn, gelden ze dan voor de hele overeenkomst en raakt dat dan ook de betalingsverplichting voor jouw vader of beperkt het zich alleen tot de verplichtingen van de Rabobank? Dat van die betalingsverplichting van vader stond zeker in de e-mail. Dat heeft immers te maken met het downsiderisico en was dus een afweging voor mijn advies. (…)
e-mail van 10 september 2009, hof] zien. Dat is de mail die ik bedoel. Ik wijs op de laatste bullit. Daarin stel ik de vraag of de opschortende voorwaarden voor de verplichtingen van beide partijen gelden. Conform mijn verzoek heeft [Dochter van appellant] mij de volgende ochtend gebeld. Ik heb haar toen de vraag gesteld of er in het contact met de bank aandacht voor was geweest voor wie deze opschortende voorwaarden bestemd waren. [Dochter van appellant] heeft mij toen gezegd dat tijdens het telefoongesprek met [Persoon C] van de Rabobank van de vorige middag, dat plaatsvond in vervolg op de toezending van de conceptovereenkomst, door hem is gezegd dat de opschortende voorwaarden ook golden ter bescherming van [appellant] . In mijn denken betekende dit dat in die bescherming van ook [appellant] besloten lag dat [appellant] zelf kon besluiten om al of niet te betalen. Dat was voor mij zo klaar als een klontje. Daarmee was voor mij duidelijk dat het downside risico van deze garantie voor [appellant] beheersbaar was. Dat zal ik tijdens dit telefoongesprek dan ook zo met [Dochter van appellant] hebben besproken. Voor mij was dit het springende punt. Daarna moesten wel wat dingen nog verduidelijkt worden, onder andere ten aanzien van de maximale omvang van de betalingsverplichting. Die kon ik in de overeenkomst niet lezen. (…)
4.De slotsom
grieven VII, VIII en IXmoet het bestreden vonnis worden vernietigd. De vorderingen van Rabobank zullen worden afgewezen. Bij verdere beoordeling van de overige grieven heeft [appellant] daardoor geen belang meer. Rabobank zal tevens worden veroordeeld tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het vonnis van 27 november 2013 (in conventie en voorwaardelijke reconventie) heeft voldaan, zoals gevorderd.