ECLI:NL:GHARL:2017:7887

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 september 2017
Publicatiedatum
11 september 2017
Zaaknummer
200.193.120/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en procesorde in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie tussen een man en een vrouw, die in 2012 zijn gescheiden. De man heeft in hoger beroep vier grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de alimentatie voor de vrouw was vastgesteld op € 639,- bruto per maand. De man verzoekt het hof om deze bijdrage te verlagen naar nihil of een ander bedrag. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 januari 2017 heeft de man zijn grieven met betrekking tot de ingangsdatum en de huurkosten ingetrokken. De vrouw verzet zich tegen de grieven van de man en vraagt het hof om hem niet-ontvankelijk te verklaren in zijn appel.

Het hof heeft vastgesteld dat de man geen grieven heeft ingediend tegen de tussenbeschikking van 26 januari 2016, waardoor hij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep tegen deze beschikking. De man heeft ook een nieuwe grief ingediend over de behoeftigheid van de vrouw, maar het hof oordeelt dat deze grief in strijd is met de goede procesorde, omdat de vrouw niet in staat was zich hiertegen te verweren. Het hof concludeert dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij niet in staat is de alimentatie te betalen. Daarom wordt de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.193.120/01
(zaaknummer rechtbank C/18/155527 / FA RK 15-778)
beschikking van 5 september 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. R.M.A. Arnoldus te Groningen,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.H. Heeg te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 26 januari 2016 en 8 maart 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s) ingekomen op 7 juni 2016;
- een journaalbericht van mr. Arnoldus van 28 juli 2016 met productie(s);
- het verweerschrift hoger beroep met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Heeg van 4 januari 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Heeg van 12 januari 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Arnoldus van 13 januari 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Arnoldus van 19 januari 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 23 januari 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Heeg heeft het woord ter zitting mede gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota.
3. De vaststaande feiten
3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2012 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 15 mei 2012 in de registers van de burgerlijke stand. Met ingang van 4 september 2012 is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage op € 490,- bruto bepaald en deze bijdrage is vanaf 23 januari 2013 op nihil gesteld.
3.2
Bij beschikking van 4 december 2014 heeft het hof de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud gewijzigd en dit bedrag voor zover hier van belang, vanaf 8 september 2014 bepaald op een bedrag van € 503,- per maand. Deze bijdrage bedraagt met ingang van 1 januari 2015 ingevolge de wettelijke indexering
€ 507,02 per maand.
3.3
Bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden beschikking van 8 maart 2016 heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van 1 april 2015 als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw een bedrag van € 639,- bruto per maand dient te voldoen. In de tussenbeschikking van 26 januari 2016 is de zaak voor het nemen van een akte verwezen naar de rol en is geen inhoudelijke beslissing genomen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie).
4.2
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
8 maart 2016. Tegen de tussenbeschikking van 26 januari 2016 zijn geen aparte grieven gericht. De man verzoekt het hof de bestreden beschikkingen voor het bestreden deel te vernietigen en opnieuw rechtdoende te wijzigen in die zin dat de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 8 september 2014 op nihil wordt gesteld, althans op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht. Ter zitting van het hof heeft de man zijn grief ten aanzien van de ingangsdatum en zijn grief ten aanzien van zijn draagkracht voor wat betreft de huurkosten ingetrokken.
4.3
De vrouw heeft verweer gevoerd en verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in het ingestelde appel, althans dit appel af te wijzen dan wel de man in zijn grieven niet-ontvankelijk te verklaren dan wel deze af te wijzen.
4.4
Tussen partijen zijn de volgende punten in geschil:
● (de nieuwe grief ten aanzien van) de behoeftigheid van de vrouw;
● de draagkracht van de man en wel op de volgende punten:
○ het inkomen van de man;
○ het eigen risico voor de ziektekosten;
○ de verwervingskosten;
○ de advocaatkosten.

5.De motivering van de beslissing

De tussenbeschikking van 26 januari 2016
5.1
Nu de man geen grieven heeft gericht tegen de tussenbeschikking van 26 januari 2016 en ook overigens zijn belang bij het hoger beroep tegen deze tussenbeschikking niet heeft toegelicht, zal het hof de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep tegen voormelde tussenbeschikking.
De ingangsdatum
5.2
Tussen partijen is niet langer in geschil dat een eventuele wijziging van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud dient in te gaan op 1 april 2015.
De behoeftigheid van de vrouw
5.3
De man heeft ter zitting van het hof gesteld dat de vrouw in gebreke is gebleven aan te tonen dat sprake is van een (aanvullende) behoefte van € 660,- netto per maand. De vrouw zou volgens hem naast haar inkomen bij [B] ook inkomen bij [C] genereren. De vrouw heeft zich, nog los van het feit dat zij de grief niet gegrond acht, verzet tegen het aanvoeren van deze nieuwe grief ter zitting van het hof nu zij hierdoor in haar verdediging wordt geschaad.
5.4
Het hof stelt voorop dat ook in een verzoekschriftprocedure als het onderhavige de grieven (de gronden van het beroep) in het verzoekschrift in hoger beroep moeten worden vermeld. Op later aangevoerde grieven mag de appelrechter in verband met de beperking van het processuele debat in beginsel geen acht slaan, tenzij de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de grief alsnog in de rechtsstrijd wordt betrokken, of indien de aard van het geding meebrengt dat in een later stadium nog een grief wordt aangevoerd.
5.5
Het hof is van oordeel dat de stelling van de man met betrekking tot de behoeftigheid van de vrouw, dient te worden geclassificeerd als een nieuwe grief. Immers tegen het oordeel van de rechtbank dat tussen partijen niet in geschil is dat de aanvullende behoefte van de vrouw € 878,- bruto per maand bedraagt, is tot aan de zitting bij het hof niet gegriefd.
Naar het oordeel van het hof heeft de man gehandeld in strijd met de goede procesorde door deze grief eerst ter zitting van het hof in hoger beroep aan te voeren nu niet is gebleken dat sprake is van feiten en omstandigheden die zich eerst na indienen van het verzoekschrift hebben voorgedaan. De vrouw heeft zich ten gevolge daarvan nu niet gedegen kunnen verweren tegen deze grief van de man. Bijvoorbeeld door haar (aanvullende) behoefte aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud aan te tonen, bijvoorbeeld door een met stukken onderbouwde berekening.
Ten aanzien van de stelling van de man ter zitting van het hof dat geen sprake is van een nieuwe grief omdat het op de weg van de vrouw ligt om haar behoeftigheid aan te tonen, oordeelt het hof dat de man hier voorbij gaat aan het feit dat de (aanvullende) behoefte van de vrouw tot aan de zitting van het hof niet in geschil was en derhalve geen onderdeel uitmaakte van de rechtsstrijd. Er bestond daarom geen enkele aanleiding voor de vrouw haar (aanvullende) behoefte aan te tonen. Het hof zal deze grief van de man dan ook buiten beschouwing laten wegens strijd met de goede procesorde.
Het inkomen van de man
5.6
De man heeft in zijn beroepschrift gesteld dat de rechtbank bij de bepaling van zijn draagkracht ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn gewijzigde en verlaagde inkomen. De man heeft die stelling in het beroepschrift in het geheel niet toegelicht en anders dan in het beroepschrift aangekondigd eveneens niet spoedig onderbouwd met draagkrachtberekeningen en bijbehorende financiële stukken. Eerst bij journaalbericht van 13 januari 2017, derhalve tien dagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling, heeft de man (een stapel) producties in het geding gebracht die enig inzicht geven in zijn inkomsten en uitgaven. De man heeft echter wederom nagelaten een toelichting op deze stukken te geven. De vrouw heeft zich tegen deze gang van zaken verzet en is van mening dat reeds de proceshouding van de man een grondslag is om de grieven van de man af te wijzen. Door het late tijdstip van indienen van de stukken als mede door de wijze waarop is zij ernstig in haar verdediging geschaad.
5.7
Door het niet dan wel zeer summier onderbouwen van zijn grieven in hoger beroep en het tijdstip alsmede de wijze van indienen van voormelde financiële stukken heeft de man een goede voorbereiding van de zaak door het hof ernstig bemoeilijkt en is de vrouw geschaad in de mogelijkheid om zich behoorlijk te verweren tegen zijn stelling dat hij niet in staat zou zijn de door de rechtbank vastgestelde bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud te voldoen. De man heeft ook ter zitting in hoger beroep zijn grieven onvoldoende toegelicht en evenmin op deugdelijke wijze inzicht verschaft in zijn financiële omstandigheden. Een afdoende verklaring voor voormelde gang van zaken heeft de man tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep niet gegeven. Er is enkel gewezen op het feit dat de advocaat van de vrouw geen stukken wilde verschaffen. Nu de man echter stelt dat het inkomen en de lasten waar de rechtbank vanuit is gegaan bij de berekening van zijn draagkracht niet juist is, ligt het op zijn weg om zijn inkomsten en relevante uitgaven inzichtelijk te maken. De man heeft dit (volstrekt) onvoldoende gedaan. Het hof heeft in dit kader geconstateerd dat de door de man ingediende gegevens ten aanzien van zijn inkomsten niet compleet zijn. Zo mist het hof in elk geval bepaalde jaaropgaven over 2015, specificaties van de uitkeringen die de man in 2016 heeft ontvangen en belastingaangiftes. Door de vele wisselingen van werkgevers die afgewisseld worden met een WW-uitkering is het zonder deugdelijke toelichting en onderbouwing niet mogelijk om een goed beeld van de complete inkomsten en uitgaven, voor zover relevant, van de man te krijgen. Het verstrekken van de belastingaangiftes en belastingaanslagen had meer duidelijkheid kunnen geven. Daarnaast had de man bij de belastingdienst inkomensverklaringen over de jaren 2015 en 2016 op kunnen vragen.
5.8
Gelet op het bovenstaande is het hof niet in staat om op deugdelijke wijze te beoordelen wat het inkomen van de man in 2015 en 2016 is geweest en wat het inkomen van de man op dit moment is. Het hof is van oordeel dat het op de weg van de man had gelegen om hier tijdig duidelijkheid over te verschaffen. Derhalve zal het hof er thans vanuit gaan dat de man voldoende draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw te betalen.
5.9
Nu het hof er vanuit gaat dat de man voldoende draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage te betalen, komt het hof niet toe aan een bespreking van hetgeen partijen verder omtrent de draagkracht van de man naar voren hebben gebracht.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen falen de grieven. Het hof verklaart de man niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen de tussenbeschikking en zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de man niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 26 januari 2016;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
8 maart 2016.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, G.M. van der Meer en
I.F. Clement, bijgestaan door mr. M. Koster als griffier, en is op 5 september 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.