Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland: C/16/404852 / FL RK 15-2748)
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. M.M. Haverkort te Almere voorheen mr. N. Groen,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- een journaalbericht van mr. Giebels, ingediend namens mr. Tromp, van 2 november 2016
met productie(s).
3.De vaststaande feiten
4.De omvang van het geschil
- de ingangsdatum van de (eventuele) wijziging;
- de behoefte van de kinderen en;
- de verdeling van de behoefte over de onderhoudsplichtigen.
5.De motivering van de beslissing
€ 575,- per maand (waarvan naar rato van draagkracht € 297,- per maand aan de vrouw moet worden toegerekend en € 278,- per maand aan haar nieuwe partner).
1 juni 2015 tot en met 31 december 2015, een bruto loon had van € 16.695,-. Geëxtrapoleerd naar een heel jaar is dat € 28.620,- (€ 16.695,- / 7 x 12). Zoals uit het voorgaande (5.9) blijkt correspondeert dat met een netto besteedbaar inkomen van € 1.933,- per maand (tarieven 2015/2). In de op grond van de draagkrachttabel, behorend bij het rapport van de expertgroep alimentatienormen, toepasselijke draagkrachtformule 70% [NBI – (0,3 x NBI + 875)] leidt dat netto besteedbaar inkomen tot een draagkracht van afgerond € 335,- per maand. Het hof zal de draagkracht van de vrouw naar rato van behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige5] verdelen, hetgeen betekent dat een deel groot 737/1312 beschikbaar is voor [de minderjarige1] en dat is afgerond € 188,- per maand. Dat is minder dan waar de vrouw in haar verweerschrift en de daarbij bijgevoegde berekening van uitgaat namelijk ½ x € 446,- per maand = € 213,- per maand. Gelet op de grenzen van de rechtsstrijd zal het hof er daarom van uitgaan dat de vrouw in de periode vanaf de ingangsdatum van 1 september 2015 tot 1 maart 2016 een draagkracht beschikbaar heeft voor [de minderjarige1] van € 213,- per maand.
€ 2.141,- per maand. Het hof neemt die berekening over nu deze het hof juist voorkomt en voldoende is onderbouwd. In de toepasselijke draagkrachtformule 70% [NBI – (0,3 x NBI + 890)] leidt een netto besteedbaar inkomen van € 2.141,- per maand tot een draagkracht van afgerond € 426,- per maand, waarvan voor [de minderjarige1] een deel groot 737/1312 beschikbaar is dus afgerond € 239,- per maand. Het hof zal daarvan uitgaan in deze periode.
€ 1.108,- per maand volgt, niet betwist, zodat het hof daarvan zal uitgaan. Weliswaar is sprake van een relatief korte periode van twee maanden waarin de WW-uitkering is berekend op 75% van het dagloon in plaats van 70% maar om proceseconomische redenen zal het hof daaraan voorbij gaan, mede omdat niet is gesteld dat zulks in de draagkrachttabel tot een andere uitkomst leidt. Voormeld netto besteedbaar inkomen van de vrouw van € 1.108,- per maand leidt in de draagkrachttabel 2016 tot een minimale draagkracht van € 25,- (per kind).
[--] juni 2016 onderhoudsplichtig voor drie kinderen ( [de minderjarige1] , [de minderjarige3] en [de minderjarige2] ) en in de periode vanaf [--] juni 2016 is zij onderhoudsplichtig voor vier kinderen ( [de minderjarige1] , [de minderjarige3] , [de minderjarige2] en [de minderjarige4] ). Gelet op het geringe financieel belang zal het hof om proceseconomische redenen de beschikbare draagkracht van de echtgenote van de man niet naar rato van behoefte maar gelijkelijk verdelen over de kinderen. Daaruit volgt dat de echtgenote van de man in de periode van 1 september 2015 tot [--] juni 2016 voor [de minderjarige1] een draagkracht beschikbaar heeft van afgerond € 15,- per maand en in de periode vanaf 7 juni 2016 afgerond € 12,- per maand.
€ 222,- per maand (746/1514 x 450). Tot aan de zitting is de man weliswaar steeds uitgegaan van een bij hem voor [de minderjarige1] beschikbare draagkracht van € 232,- per maand maar het stond de man naar 's hofs oordeel vrij zijn standpunt hierover aan te passen na herberekening, mede nu de vrouw daarop voldoende heeft kunnen reageren.
€ 213,- per maand, de man € 252,- per maand en de echtgenote van de man € 15,- per maand. De totale draagkracht van de onderhoudsplichtigen is dus € 480,- per maand en dat is € 257,- per maand minder dan de behoefte van [de minderjarige1] van € 737,- per maand. Dat betekent dat een draagkrachtvergelijking achterwege kan blijven en de vrouw in beginsel haar gehele beschikbare draagkracht van € 213,- per maand dient aan te wenden voor [de minderjarige1] .
€ 487,- per maand minder dan de behoefte van [de minderjarige1] van € 746,- per maand. Dat betekent dat een draagkrachtvergelijking achterwege kan blijven en de vrouw in beginsel haar gehele beschikbare draagkracht van € 25,- per maand dient aan te wenden voor [de minderjarige1] .
€ 191,- per maand (€ 213,- minus € 22,-).
€ 208,- per maand (€ 239,- minus € 31,-).
€ 218,- per maand (€ 239,- minus € 21,-).
6.De slotsom
7.De beslissing
- met ingang van 1 september 2015 wordt bepaald op € 188,- per maand;
- met ingang van 1 januari 2016 wordt bepaald op € 191,- per maand;
- met ingang van 1 maart 2016 wordt bepaald op € 208,- per maand
- met ingang van [--] juni 2016 wordt bepaald op € 218,- per maand; en
- met ingang van 1 november 2016 wordt bepaald op € 25,- per maand, telkens bij
vooruitbetaling te voldoen voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken;
mr. A.T. Harkema als griffier.