ECLI:NL:GHARL:2017:8346

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 september 2017
Publicatiedatum
25 september 2017
Zaaknummer
21-006401-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan bewijs voor voorbedachte raad bij poging tot moord

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte was beschuldigd van (medeplegen van) poging tot moord op een slachtoffer, waarbij hij samen met medeverdachten het slachtoffer had opgewacht, zwaar had mishandeld en vervolgens had achtergelaten in een bosgebied. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de voorbedachte raad, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten op enig moment een besluit hadden genomen om het slachtoffer van het leven te beroven. Het hof concludeerde dat de omstandigheden in het dossier niet voldoende aanwijzingen boden voor een dergelijk besluit, en dat de verdachte daarom vrijgesproken werd van de poging tot moord. Het hof heeft wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van poging tot doodslag, en heeft hem daarvoor een gevangenisstraf van zes jaar opgelegd. De zaak benadrukt de noodzaak van bewijs voor voorbedachte raad in strafzaken en de rol van de rechter in de beoordeling van de feiten en omstandigheden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006401-15
Uitspraak d.d.: 22 september 2017
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 3 november 2015 met parketnummer 05-862917-13 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1972] ,
thans verblijvende in [PI verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 14 september 2016 en - na heropening van het onderzoek bij tussenarrest van 28 september 2016 - op 8 september 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. S.F.W. van 't Hullenaar, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:hij in of omstreeks de periode van 21 juli 2012 tot en met 22 juli 2012, althans in of omstreeks de maand juli 2012, in de gemeente Arnhem en/of in de gemeente Rheden en/of (elders) in Nederland, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen met verdachtes mededader(s), althans alleen, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, althans opzettelijk,
naar een woning (aan de [adres] te [plaats] ) is gegaan en/of
aldaar die [slachtoffer] heeft opgewacht (zulks terwijl die [slachtoffer] - conform te voren gemaakte afspraak- was uitgenodigd om naar die woning te komen en/of naar die woning was gelokt), waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) - nadat die [slachtoffer] was gearriveerd en/of in die woning was binnengelaten - meerdere malen met kracht tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] hebben/heeft geschopt, getrapt, geslagen en/of gestompt en/of
(vervolgens) die [slachtoffer] in de kofferbak van een auto hebben/heeft gelegd en/of
naar een bosgebied te Rheden hebben/heeft vervoerd en/of
die [slachtoffer] aldaar op een (afgelegen) plek, zwaargewond en/of
in hulpeloze toestand, hebben/heeft achtergelaten en/of
die [slachtoffer] (aldus) hebben/heeft blootgesteld aan onderkoeling,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 21 juli 2012 tot en met 22 juli 2012, althans in of omstreeks de maand juli 2012, in de gemeente Arnhem en/of in de gemeente Rheden en/of (elders)in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, althans opzettelijk,
die [slachtoffer] - conform te voren gemaakte afspraak - hebben/heeft uitgenodigd om naar een woning (aan de [adres] te [plaats] ) te komen en/of
die [slachtoffer] naar die woning hebben/heeft gelokt en/of die [slachtoffer] aldaar hebben/heeft opgewacht en/of
- nadat die [slachtoffer] was gearriveerd en/of in die woning was binnengelaten - meerdere malen met kracht tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] hebben/heeft geschopt, getrapt, geslagen en/of gestompt en/of
(vervolgens) die [slachtoffer] in de kofferbak van een auto hebben/heeft gelegd en/of
naar een bosgebied te Rheden hebben/heeft vervoerd en/of
die [slachtoffer] aldaar op een (afgelegen) plek, zwaargewond en/of
in hulpeloze toestand, hebben/heeft achtergelaten en/of
die [slachtoffer] (aldus) hebben/heeft blootgesteld aan onderkoeling.
meer subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 21 juli 2012 tot en met 22 juli 2012, althans in of omstreeks de maand juli 2012, in de gemeente Arnhem en/of in de gemeente Rheden en/of (elders) in Nederland, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
tezamen met verdachtes mededader(s), althans alleen, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, althans opzettelijk,
naar een woning (aan de [adres] te [plaats] ) is gegaan en/of
aldaar die [slachtoffer] heeft opgewacht (zulks terwijl die [slachtoffer] - conform te voren gemaakte afspraak - was uitgenodigd om naar die woning te komen en/of naar die woning was gelokt), waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) - nadat die [slachtoffer] was gearriveerd en/of in die woning was binnengelaten -
meerdere malen met kracht tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] hebben/heeft geschopt, getrapt, geslagen en/of gestompt en/of
(vervolgens) die [slachtoffer] in de kofferbak van een auto hebben/heeft gelegd en/of
naar een bosgebied te Rheden hebben/heeft vervoerd en/of
die [slachtoffer] aldaar op een (afgelegen) plek, zwaargewond en/of in hulpeloze toestand, hebben/heeft achtergelaten en/of
die [slachtoffer] (aldus) hebben/heeft blootgesteld aan onderkoeling,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie - dat het hoger beroep heeft ingesteld - heeft bij appelmemorie en ter zitting in hoger beroep als grief aangevoerd - kortgezegd – dat de rechtbank verdachte ten onrechte heeft vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen van een poging tot moord.
Daartoe heeft de advocaat-generaal betoogd dat het handelen van verdachte en de medeverdachten moet worden beschouwd als een reeks van gedragingen die zich hebben voorgedaan in twee fasen en dat in het bijzonder gelet op het handelen in de tweede fase sprake is van het medeplegen van poging tot moord, nu uit dat handelen de voorbedachte raad op de dood van [slachtoffer] moet worden afgeleid.
De
eerste fasespeelde zich af in de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] . Aangever tevens slachtoffer, [slachtoffer] , werd daar door de verdachten opgewacht. Verdachten hebben zich vermomd en [slachtoffer] gezamenlijk, kort na aankomst, belaagd en daarbij zeer grof geweld gebruikt waarbij tegen het lichaam en hoofd van het slachtoffer is geslagen en geschopt, terwijl hij op de grond lag.
In deze fase was bij verdachten sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] , gelet op de aard en ernst van de geweldshandelingen en de gerechtvaardigde conclusie dat verdachten willens en wetens de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg van dat geweld het leven zou verliezen. De geweldshandelingen tijdens deze fase kunnen daarom als medeplegen van een poging tot doodslag worden gekwalificeerd.
Over de
tweede faseheeft de advocaat-generaal betoogd dat allereerst uit het dossier kan worden afgeleid dat voor verdachten in die fase voldoende tijd en ruimte bestond om zich over het vervolg - kortgezegd: de vraag wat te doen met het zwaargewonde slachtoffer - te beraden.
Verdachten hebben immers in die tijd eerst uitvoerig de (bloed)sporen in de woning gewist en vervolgens het slachtoffer weggebracht. Tussen de geweldplegingen en het wegbrengen van de zwaargewonde [slachtoffer] zat ongeveer een uur, zo blijkt uit het dossier. [slachtoffer] is toen in de achterbak van een auto gelegd en naar een afgelegen plaats in een bosgebied te Rheden gereden. Uit het ruime tijdsbestek kan worden afgeleid dat verdachten voldoende tijd en gelegenheid hebben gehad zich te beraden.
Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad is het redelijk om in zo’n geval aan te nemen dat ook gebruik is gemaakt van die tijd en gelegenheid en dat ook daadwerkelijk is nagedacht over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en men zich daarvan rekenschap heeft gegeven, behoudens contra-indicaties. Van contra-indicaties is hier geenszins gebleken, aldus de advocaat-generaal. De gehele operatie was goed voorbereid en is door verdachte en de medeverdachten tevens zorgvuldig uitgevoerd.
Het voorgaande in aanmerking genomen acht de advocaat-generaal de onder primair ten laste gelegde voorbedachte raad, en daarmee (medeplegen van) poging tot moord, bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van de onder primair ten laste gelegde voorbedachte raad bepleit.
De raadsman heeft daartoe - kort en zakelijk weergegeven - betoogd dat niet is komen vast te staan dat verdachte en zijn mededaders een besluit hebben genomen om [slachtoffer] te doden en ook niet op welk moment een dergelijk besluit zou zijn genomen. Daarnaast kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat de gelegenheid zou hebben bestaan na te denken over de betekenis en de gevolgen van een dergelijk besluit.
Verdachten hebben weliswaar besloten om [slachtoffer] in een bos achter te laten, er zijn echter geen concrete aanwijzingen dat dat besluit is genomen met de bedoeling om [slachtoffer] te doden. De raadsman heeft voorts aangevoerd - met verwijzing naar de overweging van de rechtbank in het vonnis op dit onderdeel - dat sprake is van contra-indicaties voor een doordacht besluit om het slachtoffer om het leven te brengen, gelet op de plek waar hij is achtergelaten, niet diep in het bos, zonder bedekking van het lichaam en enigszins in de buurt van een woning.
Voorts kan ten aanzien van de concrete rol van verdachte tijdens het tweede deel van de gebeurtenissen - het omwikkelen en het in de auto leggen en wegbrengen van [slachtoffer] - nauwelijks iets worden vastgesteld, aldus de raadsman. Medeverdachte [medeverdachte 3] bepaalde waar [slachtoffer] werd achtergelaten, niet verdachte.
Uit het dossier en de verklaringen van verdachte blijkt vooral dat is gehandeld met als doel de kort ervoor gepleegde daad te verhullen. Bij het achterlaten van het slachtoffer was verdachte in de gerechtvaardigde veronderstelling dat [slachtoffer] nog wel naar een woning kon kruipen of wel gevonden zou worden.
Het hofoverweegt als volgt.
Vaststelling van de feiten.
De rechtbank heeft in het vonnis op pagina 3 en 4 op basis van het dossier de volgende korte en zakelijke weergave van de feiten gegeven. Het hof neemt deze - door het hof aan de hand van de bewijsmiddelen gecontroleerde en juist bevonden - vaststelling van de feiten over.
‘ [medeverdachte 1] heeft tegen haar toenmalige vriend [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) en ongeveer 10 of 11 dagen vóór 21 juli 2012 tegen verdachte (de vader van [medeverdachte 1] ) verteld dat zij is verkracht door [slachtoffer] dan wel tegen haar wil seks heeft gehad met [slachtoffer] (aangever) [1] . [medeverdachte 1] heeft verdachte toen om hulp gevraagd.
Verdachte wilde [slachtoffer] een lesje leren. [2]
[medeverdachte 1] heeft later samen met [medeverdachte 3] via Facebook contact gezocht met [slachtoffer] en hem gevraagd op 21 juli 2012 naar haar woning aan de [adres] te [plaats] te komen. [3]
Op 21 juli 2012 waren [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , medeverdachte [medeverdachte 2] (de broer van verdachte en de oom van [medeverdachte 1] ) en verdachte in de woning van verdachte ter gelegenheid van een verjaardag. Later op die avond zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en verdachte gezamenlijk naar de woning van [medeverdachte 1] gereden om [medeverdachte 1] naar huis te brengen. [medeverdachte 2] was de bestuurder van de auto. Toen het viertal bij de woning van [medeverdachte 1] arriveerde, ging [medeverdachte 1] als eerste naar boven. Later gingen [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en verdachte ook haar woning binnen. Op dat moment wist het viertal dat [slachtoffer] later die avond bij [medeverdachte 1] zou langskomen. [4]
De drie mannen zijn naar de slaapkamer van [medeverdachte 1] gegaan en hebben zich vermomd om zich onherkenbaar te maken. Kort na binnenkomst van [slachtoffer] in de woning van [medeverdachte 1] zijn de mannen op [slachtoffer] afgestormd en is [slachtoffer] meermalen geschopt en geslagen. Hierbij is [slachtoffer] onder andere tegen zijn hoofd geschopt. [medeverdachte 2] heeft op een gegeven moment geroepen dat het geweld moest stoppen. [5]
Na het geweld zag [slachtoffer] er slecht uit. [slachtoffer] had een grote bult op zijn hoofd, zat onder het bloed en bewoog niet meer. [6]
De woning is na het incident schoongemaakt waarbij het bloed op de muren en op de vloer is verwijderd. Vervolgens is [slachtoffer] in een laken dan wel dekbedovertrek gewikkeld en naar beneden gesleept en getild. [verdachte] heeft samen met [medeverdachte 3] [slachtoffer] weggesleept en op vuilniszakken in de kofferbak van de auto van [medeverdachte 2] gelegd. De vuilniszakken waren daar neergelegd door [medeverdachte 2] om te zorgen dat geen bloedsporen zouden worden achtergelaten in de auto.
De drie mannen zijn met [slachtoffer] naar een afgelegen plek in een bos bij de Snippendaalseweg in Rheden gereden. [7]
Daar is [slachtoffer] op zondag 22 juli 2012 tussen ongeveer 01.15 en 01.30 uur in een ondiepe greppel in het bos langs de Snippendaalseweg achtergelaten. In de ochtend is [slachtoffer] door een toevallige voorbijganger gevonden. [8]
Bij [slachtoffer] zijn de volgende verwondingen geconstateerd:
 zeer forse kneuzingen van het gelaat;
 gebroken neus;
 een afgebroken snijtand;
 onderkoeling;
 bloeduitstorting bij de oorschelp;
 blauwe plekken op buik en benen;
 schaafwonden op de knieën;
 coiling (verstopping) van de miltslagader;
 gebroken ribben;
 gescheurde milt.
Als [slachtoffer] een uur later zou zijn gevonden, zou hij zijn overleden ten gevolge van inwendige bloedingen. [9]
Het hof maakt de hiervoor geciteerde aangevulde weergave van de feiten tot de zijne.
Opzet en medeplegen.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier primair is ten laste gelegd: de dood van aangever [slachtoffer] - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden en die aanmerkelijke kans door zijn handelen heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal daarbij moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten en verdachte die aanmerkelijke kans door zijn handelen heeft aanvaard.
Ten aanzien van de vraag of sprake is van medeplegen geldt dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking waarbij de rol van de verdachte van een voldoende gewicht is geweest.
Medeplegen en de rol van verdachte
Bij de beoordeling van de rol van verdachte, zijn handelen en zijn opzet, neemt het hof allereerst in aanmerking hetgeen aangever [slachtoffer] tijdens zijn – verbatim (= op papier) uitgewerkte – verhoor heeft verklaard over hetgeen hem in de avond en nacht van 21 op 22 juli 2012 is overkomen.
Aangever [slachtoffer] heeft - onder meer - verklaard dat hij nog geen twee minuten binnen was in de woning van [medeverdachte 1] , toen er drie of mogelijk vier vermomde mannen met grote snelheid op hem afstormden die hem direct begonnen te trappen en te slaan waarbij hij door zeker twee mannen tegen de grond werd getrapt waarna het geweld doorging, waaronder trappen in de rug en in de zij en stompen tegen het hoofd en het gezicht. [10]
Bij de beoordeling van het opzet en de vraag of sprake was van medeplegen betrekt het hof voorts de verklaringen van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 20 oktober 2015. Verdachte heeft verklaard dat hij het bericht over de - vermeende -verkrachting van zijn dochter [medeverdachte 1] tien of elf dagen voor 21 juli 2012 vernam en dat hij sindsdien vol haatgevoelens zat. Verdachte zocht [slachtoffer] op via internet.
Over ‘de eerste fase’ van het geweld heeft verdachte verklaard dat hij na de verjaardag van zijn zoon met de medeverdachten, zijn dochter [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , naar het huis van [medeverdachte 1] is gereden en dat hij daar met die medeverdachten [slachtoffer] heeft opgewacht, waarbij verdachte zich, evenals [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , in de slaapkamer heeft verstopt en vermomd. Verdachte voorts heeft verklaard dat hij [slachtoffer] een ‘lesje wilde leren’, dat hij hem zo snel mogelijk ‘knock-out wilde slaan’, want ‘tand om tand’, dat hij bij de aanval in de woning als eerste op [slachtoffer] is afgerend en hem een paar keer heeft geslagen en een knietje heeft gegeven. Verdachte heeft verklaard dat hij tijdens het geweld geen enkel moment heeft gedacht ‘nu is het genoeg’ [11] .
Voorts heeft verdachte in zijn politieverhoor verklaard dat hij acht tot misschien tien keer heeft geslagen en [slachtoffer] twee keer vol in zijn gezicht heeft geschopt. [12] Als getuige heeft verdachte over het geweld tegen [slachtoffer] verklaard: “Ik heb hem toen een paar trappen gegeven, twee keer vol in zijn gezicht denk ik. Ik trapte voluit.” [13]
Verdachte heeft gelet op het voorgaande in de woning in een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten deelgenomen aan de belaging van [slachtoffer] en de jegens hem gepleegde grove gewelddadigheden, waarbij is geslagen en geschopt, tegen het lichaam en ook tegen het hoofd van [slachtoffer] , ook op het moment dat hij al op de grond lag.
Verdachte heeft daarmee een belangrijke bijdrage aan dat geweld geleverd, zowel in het initiatief tot het jegens [slachtoffer] gepleegde geweld, als bij de uitvoering van dat geweld.
Ten aanzien van de handelingen na het daadwerkelijke geweld is het hof van oordeel dat verdachte opnieuw een belangrijke bijdrage heeft geleverd en daarbij in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten heeft gehandeld.
Uit het strafdossier en de verklaringen van verdachte volgt dat verdachte allereerst samen met de drie medeverdachten de woning van [medeverdachte 1] heeft schoongemaakt. De zwaargewonde [slachtoffer] werd daarbij, ondanks zijn zeer slechte toestand, in een doek gerold en verplaatst.
Verdachte heeft verklaard dat hij nog in de woning op zijn knieën naast [slachtoffer] is gaan zitten en hem heeft gezegd niet naar de politie te gaan, hetgeen steun vindt in de verklaringen van aangever.
Verdachte en [medeverdachte 3] hebben het zwaargewonde slachtoffer even later bij de benen gepakt, naar de auto van [medeverdachte 2] gesleept en hem in de kofferbak gelegd.
Na de autorit heeft verdachte samen met de medeverdachten het slachtoffer - in een bosgebied op een afgelegen plek - uit de auto getild en langs de weg gelegd. [14]
[slachtoffer] is aldaar pas de volgende ochtend tegen 8.15 uur door een toevallige voorbijganger ontdekt, in een greppel in een bosgebied, ongeveer 10 meter vanaf de weg door het bos. [slachtoffer] bleek zeer zwaar gewond, had geen beschikking over een jas, en was niet in het bezit van een telefoon. [15]
Het hof is van oordeel dat verdachte ook in deze fase een belangrijke bijdrage aan het ten laste gelegde heeft geleverd, door zijn aanwezigheid en actieve betrokkenheid bij het midden in de nacht in hulpeloze toestand in een bos aan zijn lot over laten van [slachtoffer] die zichtbaar zwaargewond was, zonder medische hulp in te schakelen en door hem in die toestand bloot te stellen aan onderkoeling.
De bijdrage van verdachte aan het geheel van handelingen was zonder meer van een zodanig gewicht dat sprake is van medeplegen.
Opzet
Evenals de rechtbank heeft overwogen dient ook door het hof de vraag te worden beantwoord of verdachte en zijn mededaders door de geweldshandelingen en het achterlaten van [slachtoffer] in het bos hebben geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven. Daartoe dient te worden vastgesteld of verdachte en de medeverdachten het opzet -in enige vorm, vol of voorwaardelijk - hebben gehad op de dood van [slachtoffer] .
Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat kort voor het treffen tussen de verdachten en [slachtoffer] meer is afgesproken dan om [slachtoffer] een pak slaag te geven om hem een lesje te leren. Uit deze feiten en omstandigheden is daarom niet gebleken dat verdachte en de medeverdachten
volopzet hebben gehad op de dood van [slachtoffer] .
Dit valt evenmin af te leiden uit een min of meer stilzwijgende wijze van samenwerken tijdens de uitgevoerde grove geweldshandelingen. Hoewel met name het schoppen tegen het hoofd een aanzienlijk risico op hersenletsel en uiteindelijk overlijden kent volgt hieruit niet zonder meer
volopzet op dat overlijden.
Door de aard en de ernst van het hiervoor beschreven geweld in de woning en het daarna wegbrengen en achterlaten van de ernstig gewonde [slachtoffer] in het bos is naar het oordeel van het hof de kans aanmerkelijk dat [slachtoffer] aan de gevolgen hiervan had kunnen overlijden. Immers, bij krachtig meermalen schoppen tegen het hoofd, zoals bij [slachtoffer] is gebeurd, is - naar algemeen bekend is - de kans aanmerkelijk dat zodanig hersenletsel wordt toegebracht dat diegene daaraan komt te overlijden.
Verder geldt dat, eveneens naar algemeen bekend is, zich in het lichaam van een mens kwetsbare organen bevinden die door krachtig schoppen of krachtig slaan tegen de romp beschadigd raken en tot inwendige bloedingen kunnen leiden, waarbij medisch ingrijpen noodzakelijk is om overlijden te voorkomen. [slachtoffer] is door verdachte en de medeverdachten ook krachtig tegen zijn lichaam geschopt en geslagen, getuige de geconstateerde blauwe plekken op zijn buik, de gebroken ribben en de gescheurde milt die hij heeft opgelopen. [16] Door [slachtoffer] in het midden van de nacht achter te laten in een bos na hem op de hiervoor beschreven wijze te hebben mishandeld hebben verdachte en de medeverdachten opnieuw bewust de aanmerkelijke kans op zijn overlijden aanvaard. Weliswaar bevond zich een huis op 50 meter afstand van de plek waar het slachtoffer in het bos is aangetroffen, maar dit doet aan het voorgaande niet af, gelet op de deplorabele toestand waarin [slachtoffer] zich bevond.
Het voorgaande vindt steun in de uitlatingen van de dienstdoende arts van de spoedeisende hulp inhoudende, dat aangever wegens inwendige bloedingen zou zijn overleden, indien hij een uur later zou zijn ontdekt. [17]
Dat verdachte en zijn medeverdachten zich bewust waren van die aanmerkelijke kans volgt uit hun verklaringen over de aard en de intensiteit van het gebruikte geweld en het als gevolg daarvan zichtbare letsel bij het slachtoffer. Door hun handelen hebben verdachte en zijn mededaders deze kans voor lief genomen en bewust aanvaard.
Het hof acht het primair ten laste gelegde in zoverre dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Voorbedachte raad
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Het hof is van oordeel dat op grond van het dossier niet vaststaat of en zo ja, op welk moment verdachte en de medeverdachten een besluit hebben genomen om [slachtoffer] van het leven te beroven en gedurende welke tijd verdachte zich heeft kunnen beraden op dit besluit.
Door de advocaat-generaal is het standpunt ingenomen dat de voorbedachte raad op de dood van [slachtoffer] niet bewijsbaar is in de eerste fase, de geweldshandelingen in de woning maar dat met name in de tweede fase, het wegbrengen en achterlaten van het zwaargewonde slachtoffer in het bos veel tijd is verstreken waardoor het vaststaat, aldus de advocaat-generaal, dat voor verdachte en de medeverdachten voldoende gelegenheid is geweest om na te denken over de betekenis en gevolgen van hun voorgenomen daad en dat zij zich daarvan rekenschap hebben gegeven.
Het hof is van oordeel dat het dossier aanknopingspunten bevat die zouden kunnen duiden op handelen met voorbedachte raad, zoals het gezamenlijk opwachten van het slachtoffer, het zich vermommen en de ernstige mishandeling van [slachtoffer] . Ook de geruime tijd die is verstreken nadat het geweld jegens [slachtoffer] was gestopt en waarin verdachte en de medeverdachten zich hebben bezig gehouden met het uitwissen van sporen in de woning en het gezamenlijk overbrengen van het zwaargewonde slachtoffer naar een afgelegen plaats zijn mogelijke aanwijzingen.
Uit het dossier volgt evenwel niet dat verdachten aldus hebben gehandeld in de uitvoering van een besluit om [slachtoffer] om het leven te brengen. Naar oordeel van het hof biedt dossier daarvoor onvoldoende concrete aanknopingspunten.
Het hof neemt hierbij bovendien als aanwijzingen voor het tegendeel het volgende in beschouwing.
Aangever heeft blijkens zijn verklaring en de verklaringen van (mede-)verdachten tijdens het geweld in de woning op enig moment geroepen dat ze moesten stoppen. Toen ‘ging dat wel wat minder’, heeft aangever verklaard. Aangever heeft verklaard dat hij kort daarop in een auto werd gestopt, waarop de daders wegreden. [18]
Ten aanzien van zijn bedoelingen heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] een ‘lesje wilde leren’ en dat hij hem ‘knock-out wilde slaan’, dat het niet zijn intentie was om [slachtoffer] te doden en dat vooraf geen afspraken waren gemaakt over wat er met [slachtoffer] zou gebeuren. Het hof neemt voorts in aanmerking dat meerdere verdachten hebben verklaard dat [medeverdachte 2] tijdens het geweld in de woning heeft geroepen: ‘Stop, zo is het genoeg’, of woorden van gelijke strekking [19] .
Tot slot neemt het hof als contra-indicatie in beschouwing dat verdachten aangever – hoezeer ook gewetenloos en ernstig verwijtbaar – onbedekt, dat wil zeggen door geen takken en bladeren over hem te leggen om zo ontdekking te voorkomen/te bemoeilijken, en niet gekneveld achterlieten op een plek in de nabijheid van een pad en een door hen ook waargenomen woning.
Het hof is van oordeel dat uit voormelde omstandigheden volgt dat niet zonder gerede twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachten op enig moment een besluit hebben genomen (voorbedachte raad) om [slachtoffer] van het leven te beroven, dat er aanwijzingen zijn voor contra-indicaties voor een dergelijk besluit en dat daaraan een zwaarder gewicht moet worden toegekend dan uitsluitend aan de omstandigheid dat voor de verdachte tijd en gelegenheid heeft bestaan om zich te beraden.
Immers, dat beraden is in het kader van de voorbedachte raad alleen dan van doorslaggevende betekenis indien dit beraad betrekking heeft op het tevoren genomen of het te nemen besluit en na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Er bevinden zich onvoldoende aanwijzingen in het dossier dat een dergelijk beraad heeft plaatsgevonden.
Dit betekent dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Het hof spreekt verdachte derhalve vrij van (medeplegen van) poging tot moord.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:hij in
of omstreeksde periode van 21 juli 2012 tot en met 22 juli 2012,
althans in of omstreeks de maand juli 2012,in de gemeente Arnhem en
/ofin de gemeente Rheden
en/of (elders) in Nederland,ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althansopzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven,
tezamen met verdachtes mededader(s), althans alleen, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, althansopzettelijk,
naar een woning (aan de [adres] te [plaats] ) is gegaan en
/of
aldaar die [slachtoffer] heeft opgewacht (zulks terwijl die [slachtoffer] - conform te voren gemaakte afspraak- was uitgenodigd om naar die woning te komen en
/ofnaar die woning was gelokt), waarna verdachte en
/ofverdachtes mededader
(s
)- nadat die [slachtoffer] was gearriveerd en
/ofin die woning was binnengelaten - meerdere malen met kracht tegen het hoofd en
/ofhet lichaam van die [slachtoffer] hebben
/heeftgeschopt, getrapt, geslagen en/of gestompt en
/of
(vervolgens
)die [slachtoffer] in de kofferbak van een auto hebben
/heeftgelegd en
/of
naar een bosgebied te Rheden hebben
/heeftvervoerd en
/of
die [slachtoffer] aldaar op een
(afgelegen
)plek, zwaargewond en
/of
in hulpeloze toestand, hebben
/heeftachtergelaten en
/of
die [slachtoffer] (aldus) hebben
/heeftblootgesteld aan onderkoeling,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag.
Daarbij hebben verdachten het slachtoffer laat in de avond opgewacht, waarbij deze onder valse voorwendselen naar een woning is gelokt. Terwijl verdachten vermomd waren hebben zij het slachtoffer aangevallen en vervolgens op zeer grove, gewelddadige, wijze zwaar mishandeld.
Na het geweld is het slachtoffer geruime tijd buiten bewustzijn geweest. Het slachtoffer is in die staat in de achterbak van een auto vervoerd naar een afgelegen plek in een bosgebied en daar ‘s nachts, zonder enige bescherming tegen de kou, volledig aan zijn lot overgelaten.
Door aldus te handelen heeft verdachte schuldig gemaakt aan een bijzonder ernstig delict dat fataal had kunnen aflopen.
Als gevolg van het handelen van verdachten heeft het slachtoffer zeer ernstig en ook langdurig letsel bekomen. Het is slechts aan louter toeval en geluk te danken dat hij nog net op tijd is gevonden en de noodzakelijke medische zorg heeft kunnen krijgen, en daardoor het mogelijk levensbeëindigende geweld heeft overleefd.
Het hof acht het handelen van verdachten buitengewoon gewetenloos en zeer ernstig.
Ten gevolge van het misdrijf heeft aangever gebroken ribben, een gebroken neus, aangezichtsfracturen, een hersenschudding, kneuzingen over het hele lichaam, wonden op de knieën, een gebroken tand en een miltbloeding opgelopen. Enkele jaren na het delict heeft aangever nog altijd hoofdpijnklachten en klachten aan de schouder en arm. Het functioneren van de milt is voor de rest van zijn leven verstoord. Uit de in eerste aanleg en in hoger beroep ingebrachte schriftelijke slachtofferverklaringen blijkt dat aangever door het feit arbeidsongeschikt is geraakt.
Daarnaast heeft hij langdurig te kampen met ernstige psychische klachten als gevolg van de traumatiserende ervaring. Zijn vertrouwen in anderen heeft een zeer grote deuk opgelopen.
De officier van justitie heeft in eerste aanleg geëist dat verdachte ter zake van het onder primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar, met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank heeft verdachte ter zake van het medeplegen van een poging tot doodslag, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaar, met aftrek van het aantal dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het onder primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot moord zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar met aftrek.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met de aard en ernst van het bewezenverklaarde, waaronder ook het feit dat sprake is geweest van een poging en van medeplegen, en de aard en omvang van de straffen die voor een feit als het onderhavige in het algemeen plegen te worden opgelegd.
Anders dan door de advocaat-generaal gevorderd komt het hof tot een bewezenverklaring van het medeplegen van een poging tot doodslag
.
Gelet op de bijzondere ernst van dit feit komt naar oordeel van het hof als sanctie slechts een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van een substantiële duur in aanmerking.
Bij de straftoemeting houdt het hof rekening met de bijdrage die verdachte heeft geleverd aan het tenlastegelegde en de rol die hij tijdens de gebeurtenissen heeft gespeeld.
Hoewel uit de bewijsmiddelen volgt dat de medeverdachte [medeverdachte 3] een sturende rol heeft gehad en bovendien het grootste aandeel heeft gehad in de gewelddadigheden in de woning, volgt uit het dossier dat ook verdachte bij het initiatief tot en de uitvoering van het feit een wezenlijk en belangrijk aandeel heeft gehad.
Bij het bepalen van de duur van die straf houdt het hof voorts rekening met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 6 augustus 2017, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden vaker onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder enkele geweldsdelicten.
Bij de strafoplegging houdt het hof voorts rekening met de inhoud van de zich in het dossier bevindende voorlichting omtrent de persoon van verdachte, waaronder een reclasseringsadvies van [GGZ specialist] , gedateerd 5 april 2016 en de Pro Justitia rapportages van J. Marx, psychiater en P.E. Geurkink, psycholoog, van het NIFP/ Pieter Baan Centrum, gedateerd 11 mei 2017.
Het advies van [GGZ specialist] meldt - mede op grond van eerdere rapportages - dat bij verdachte sprake is van een antisociale - , borderline - en een paranoïde persoonlijkheidsstoornis. Er is sprake van een patroon van antisociale gedragingen. Verdachte heeft onvoldoende coping-vaardigheden om problemen op een bevredigende wijze op te lossen. Bij oplopende spanningen en emoties heeft hij de neiging te vluchten in middelengebruik en agressie. Ten tijde van het delict was verdachte onder invloed van alcohol en softdrugs. Vanwege het hoge recidiverisico en de criminogene factoren zijn gedragsinterventie(s) en/of behandelingen geïndiceerd.
Verdachte stelt gemotiveerd te zijn tot gedragsverandering. De reclassering heeft geadviseerd om verdachte reeds in de PI te laten starten met een reïntegratieplan, waarvan een training Cognitieve Vaardigheden en een leefstijltraining deel uitmaken.
Verdachte is voorts in opdracht van het hof gedurende een periode van zes weken geobserveerd en onderzocht in het Pieter Baan Centrum, in de maanden januari en februari 2017. De onderzoeksbevindingen zijn weergegeven in de Pro Justitia rapportage van J. Marx en P.E. Geurkink.
Uit het rapport blijkt dat verdachte medewerking heeft verleend aan het onderzoek.
De bevindingen van de deskundigen ten aanzien van de vraag of verdachte lijdend is aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten tijde van het tenlastegelegde, zo ja, in welke mate sprake is van een recidiverisico en welke aanbevelingen de deskundigen zien voor interventies die het eventuele recidivegevaar zouden kunnen beperken luiden - verkort weergegeven - als volgt.
De deskundigen komen - op grond van de DSM-5 classificaties - tot een ernstige stoornis in alcoholgebruik in langdurige remissie in een gereguleerde omgeving, ten tijde van het ten laste gelegde feit. Dit betreft een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Het gebruik van alcohol kwam voort uit zijn jeugd, waarin de persoonlijke ontwikkeling en hechting van verdachte, als gevolg van pedagogische en affectieve verwaarlozing en grote onveiligheid ernstig werd gehinderd. Vanaf zijn vijftiende was sprake van het gebruik van middelen, vooral alcohol en ook drugs. Verdachte ging in toenemende mate zijn eigen gang en bekommerde zich weinig om anderen. Er ontstond een antisociale bovenlaag.
In de jaren voor het onderhavige feit heeft verdachte gebroken met de (criminele) drugswereld. Het gebruik van middelen nam sterk af, behalve het gebruik van alcohol. Geleidelijk ging het beter met verdachte. Hij is echter in gedrag naar anderen regelmatig onmachtig, als gevolg van basale emotionele tekorten, ontstaan in zijn jeugd.
Ten tijde van het ten laste gelegde was verdachte onder invloed van alcohol.
Tijdens het onderzoek zijn geen psychiatrische symptomen waargenomen en stemmings-, angst-, paniek-, dwang- en/of psychotische stoornissen zijn evenmin aangetoond.
Wel is gebleken dat sprake is van een zekere neiging tot impulsief handelen. Verdachte voldoet echter niet aan de criteria van een persoonlijkheidsstoornis en er is geen sprake van psychopathie.
De deskundigen adviseren verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor het ten laste gelegde, indien bewezen.
De deskundigen zien geen noodzaak voor een behandeladvies binnen een strafrechtelijk kader. Begeleiding of behandeling, gericht op het voorkomen van terugval in alcoholgebruik, in een vrijwillig kader volstaat. Betrokkene toont zich daarvoor gemotiveerd.
Verdachte is reeds bezig zijn leven een andere wending te geven waarbij eerder genoemde antisociale kenmerken niet langer aanwezig zijn. Hij zette zich vóór zijn detentie in voor zwakkeren in de samenleving, bijvoorbeeld door te werken in een kringloopwinkel.
Het voorgaande in aanmerking genomen en gelet op het verhandelde ter terechtzitting en de proceshouding van verdachte ziet het hof – in het bijzonder gelet op de in het rapport van het Pieter Baan Centrum beschreven positieve ontwikkeling ten aanzien van de persoon van verdachte – geen enkel aanknopingspunt voor het opleggen van een tbs-maatregel.
Evenmin ziet het hof aanleiding om - naast oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf - te komen tot een voorwaardelijk strafdeel met oplegging van bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende komt het hof evenals de eerste rechter tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van hierna te melden duur.
Die straf acht het hof passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedroeg oorspronkelijk € 135.703,94, bestaande uit een bedrag van € 85.703,94 aan materiële schade en een bedrag van € 50.000 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 31.395,03, waarvan een bedrag van € 25.000 aan immateriële schadevergoeding en het resterende bedrag aan materiële schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Daarbij is het hof van oordeel dat, nu ter terechtzitting is gebleken dat de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partij in de strafzaken tegen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] onherroepelijk zijn geworden en dat de benadeelde partij het in die zaken toegewezen bedrag à € 60.253,51 (waarin begrepen een aantal bedragen terzake van materiele schade, ter hoogte van totaal € 10.253,51 en het gevorderde smartengeld van € 50.000) inmiddels (via CJIB) heeft ontvangen, die schade daarmee is vergoed en dat die schade voor zover thans ook gevorderd in de zaak tegen verdachte dient te worden afgewezen, omdat daarmee de grondslag aan die civiele vordering is komen te ontvallen.
Toegewezen in de zaak van de medeverdachten en door de benadeelde partij ontvangen zijn de volgende bedragen:
Bedrag (€)
1
1.155,75
2
910,78
3
651,30
4
339,32
5
1.225,00
6
68,00
7
51,19
8
852,17
9
5.000,00
10
50.000,00
Totaal
60.253,51
Het gaat dan om de posten:
Materiële schade.
Kosten zonder nut.
Medische kosten.
Telefoon-, porti- en reiskosten.
Kosten opvang en verzorging.
Huishoudelijke hulp.
Verlies aan zelfwerkzaamheid.
Verlies aan verdienvermogen in de hoedanigheid van uitzendkracht.
Verlies aan verdienvermogen in hoedanigheid van zelfstandige.
Smartengeld.
Het hof heeft de in het arrest [medeverdachte 3] toegewezen bedragen vergeleken met de in de toelichting op de voeging genoemde posten en bedragen.
Daarbij is het hof gebleken dat de gevorderde schade ten aanzien van vrijwel alle posten behalve ter zake van de posten ‘Verlies aan verdienvermogen uitzendkracht’ en ‘Verlies aan verdienvermogen zelfstandige’, reeds is vergoed.
Het hof schat de schade ten gevolge van de posten ‘Verlies aan verdienvermogen uitzendkracht’ (8) en ‘Verlies aan verdienvermogen zelfstandige’ (9) op € 852,17 respectievelijk € 5.000,00 en stelt vast dat deze geschatte schade in de thans onherroepelijke beslissingen in de zaken [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] is toegewezen en inmiddels door de benadeelde partij is ontvangen.
Voor het overige en het meerdere acht het hof de vordering onvoldoende onderbouwd en is ook uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden.
Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het meerdere zal worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding af.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Smit, voorzitter,
mr. B.J.J. Melssen en mr. E. Venekatte, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Westerlaak, griffier,
en op 22 september 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 22 september 2017.
Tegenwoordig:
mr. B.J.J. Melssen, voorzitter,
mr. J.W.M. Grimbergen, advocaat-generaal,
mr. J.M. van Westerlaak, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] pag. 186, 191 en 193; verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 20 oktober 2015.
2.Verklaring verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 20 oktober 2015.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 1] , pag. 239; proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pag. 123.
4.Verklaring verdachte ter terechtzitting 20 oktober 2015 en proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , pag. 473.
5.Verklaring verdachte ter terechtzitting 20 oktober 2015.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 1] , pag. 242; proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , pag. 424; proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , pag. 476; verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 20 oktober 2015.
7.Verklaring verdachte ter terechtzitting 20 oktober 2015 en proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , pag. 478.
8.Proces-verbaal van bevindingen pag 94.
9.Proces-verbaal van bevindingen, pag. 104; geneeskundige verklaring opgemaakt door [naam] , pag. 107; voegingsformulier benadeelde partij d.d. 9 juni 2015, pag 3 en bijlage 2.
10.Het verbatim uitgewerkte verhoor van aangever [slachtoffer] , afgenomen op 23 juli 2012, p. 14 – 28.
11.Verklaring verdachte, proces-verbaal zitting in eerste aanleg 20 oktober 2015.
12.Proces-verbaal verhoor verdachte, dossierpagina 425.
13.Proces-verbaal van getuigenverhoor verdachte d.d. 27 maart 2015, pag. 2.
14.Verklaring verdachte, proces-verbaal zitting in eerste aanleg 20 oktober 2015.
15.Proces-verbaal van bevindingen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , gesloten op 22 juli 2012.
16.Proces-verbaal van bevindingen, pag 104; geneeskundige verklaring, pag 107 en voegingsformulier benadeelde partij d.d. 9 juni 2015, pag 2 en 3 en bijlage 1.
17.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 3] , opgemaakt 26 juli 2012.
18.Verbatim uitgewerkt proces-verbaal aanvullend verhoor [slachtoffer] , pag. 28.
19.Verklaring verdachte pv terechtzitting 20-10-2015, pag. 3, pv aanvullend verhoor [medeverdachte 1] , 18-11-2014, pagina 6; pv