ECLI:NL:GHARL:2017:8385

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
26 september 2017
Zaaknummer
200.169.588/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van gijzeling voor kinderalimentatie en proceskostencompensatie in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een eerder vonnis van de voorzieningenrechter van 26 maart 2015. De vrouw had de man in gijzeling laten nemen om hem te dwingen kinderalimentatie te betalen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij de vrouw had verzocht om een langere termijn voor de gijzeling vast te stellen. Dit verzoek werd als tardief afgewezen, omdat incidenteel appel tijdig bij de eerste memorie moet worden ingesteld. De vrouw had ook gevraagd om de man in de proceskosten te veroordelen, maar het hof besloot dat de proceskosten tussen voormalige echtgenoten gecompenseerd dienen te worden, tenzij er sprake is van een appel dat tegen beter weten in is ingesteld. Het hof concludeert dat er geen reden is om van deze hoofdregel af te wijken, aangezien niet is gebleken dat het hoger beroep tegen beter weten in is ingesteld.

De appellant, de man, heeft in zijn memorie van grieven aangegeven dat het vonnis van de voorzieningenrechter inmiddels is geëxecuteerd en dat hij zich verzet tegen de proceskostenveroordeling. Hij stelt dat hij door de gijzeling en zijn financiële situatie niet in staat is om de alimentatie te betalen. De geïntimeerde, de vrouw, heeft echter betoogd dat de man wel degelijk over middelen beschikt om aan zijn verplichtingen te voldoen, en heeft verzocht om een langere gijzeling. Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en is tot de conclusie gekomen dat de grieven van de man onvoldoende zijn onderbouwd en dat de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter moet worden bekrachtigd. Het hof heeft de proceskostencompensatie bevestigd en de overige vorderingen afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.169.588/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/386129 / KG ZA 15-40)

arrest van 26 september 2017 in de zaak van:

[appellant] ,

wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. A.G. Ouwejan, kantoorhoudend te Breukelen,
tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M.E. Goudriaan, kantoorhoudend te Almere.
Het arrest van 7 juli 2015 wordt hier overgenomen.
1. De verdere loop van het geding in hoger beroep
1.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord;
- het schriftelijk pleidooi van [appellant] ;
- het schriftelijk pleidooi (met producties) van [geïntimeerde] .
1.2
De conclusie van de memorie van grieven strekt tot vernietiging van het vonnis van de voorzieningenrechter van 26 maart 2015 en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] , met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad.
1.3
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van [appellant] in hoger beroep, dan wel tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in eerste aanleg, in het incident en in het hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
1.4
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd en daartoe (aanvullend) gefourneerd.
2 De beoordeling in hoger beroep
2.1
In zijn memorie van grieven stelt [appellant] dat het vonnis van de voorzieningenrechter van 26 maart 2015, waarvan beroep, inmiddels is geëxecuteerd. Daarom heeft het voor hem geen zin om het hoger beroep voort te zetten, aldus [appellant] . Wel verzet hij zich tegen de door [geïntimeerde] gevraagde proceskostenveroordeling. Uit het feit dat [appellant] de lijfsdwang heeft ondergaan, blijkt dat hij niet over de middelen beschikt om de achterstallige bijdrage in het levensonderhoud te voldoen. [appellant] stelt voorts dat hij door de detentie een maand lang verstoken is geweest van inkomsten, zodat zijn financiële problemen nog groter zijn geworden. In zijn pleitnota heeft [appellant] hier nog aan toegevoegd dat het in een familierecht procedure gebruikelijk is dat ieder de eigen kosten draagt. Aangezien bij hem sprake is van betalingsonmacht en niet van betalingsonwil, is er geen reden om hiervan af te wijken, aldus [appellant] .
2.2
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat het onduidelijk is welke grieven [appellant] aanvoert tegen het vonnis waarvan beroep. Voor zover in de memorie van grieven al grieven zijn te ontwaren, dienen deze volgens [geïntimeerde] als onvoldoende toegelicht te worden gepasseerd. De door [appellant] gestelde betalingsonmacht is onvoldoende aangetoond, terwijl [appellant] tot op heden geen verzoekschriftprocedure is gestart om zijn maandelijkse onderhoudsverplichting op nihil te doen stellen. Juist omdat [appellant] geen opening van zaken wil geven over zijn lasten en inkomsten, is hij dertig dagen gegijzeld. [geïntimeerde] stelt in haar schriftelijk pleidooi verder dat [appellant] over de maanden oktober 2015 tot en met januari 2016 € 300,- per maand aan kinderalimentatie heeft voldaan. Hieruit leidt [geïntimeerde] af dat [appellant] wel degelijk over draagkracht beschikt om de onderhoudsbijdragen te voldoen. [geïntimeerde] verzoekt het hof daarom een langere duur van de gijzeling te bepalen dan de dertig dagen waartoe de voorzieningenrechter de aanvankelijk gevorderde periode van twaalf maanden heeft ingekort. [geïntimeerde] benadrukt dat volgens haar [appellant] in de proceskosten dient te worden verwezen.
2.3
Het hof is van oordeel dat uit de memorie van grieven voldoende duidelijk blijkt dat [appellant] het niet eens is met het vonnis van de voorzieningenrechter van 26 maart 2015. Kennelijk heeft [appellant] aldus beoogd te verwijzen naar zijn in eerste aanleg ingenomen stellingen, hetgeen in beginsel voldoende is voor de ontvankelijkheid van het appel. Het hof leest in de memorie van grieven in essentie geen andere stellingen en/of verweren dan die in eerste aanleg reeds zijn gevoerd en die door de voorzieningenrechter gemotiveerd zijn verworpen. Het hof neemt de motivering van de voorzieningenrechter over en maakt die - na eigen onderzoek - tot de zijne. Het vonnis waarvan beroep zal dan ook bekrachtigd worden.
2.4
Voor zover [geïntimeerde] met haar schriftelijk pleidooi beoogt incidenteel appel in te stellen door het hof te verzoeken een langere termijn voor de gijzeling te bepalen dan waartoe de rechter in eerste aanleg heeft beslist, geldt dat dit als tardief moet worden gepasseerd. Ingevolge art. 339 lid 3 Rv dient het incidenteel beroep immers - op straffe van verval - te worden ingesteld bij de memorie van antwoord.
2.5
Anders dan [geïntimeerde] heeft bepleit, ziet het hof geen aanleiding voor een afwijking van de hoofdregel dat in familiezaken de proceskosten worden gecompenseerd. Wat er verder ook zij van de (processuele) opstelling van [appellant] ten opzichte van [geïntimeerde] , naar het oordeel van het hof heeft de voorzieningenrechter op goede gronden de proceskosten gecompenseerd, welke gronden het hof overneemt en tot de zijne maakt, terwijl wat betreft het hoger beroep niet kan worden gezegd dat in deze procedure tegen beter weten appel is ingesteld.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van 26 maart 2015;
bepaalt dat partijen de eigen kosten dragen;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. G.M. van der Meer en mr. J. Smit, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 26 september 2017.