ECLI:NL:GHARL:2017:8426

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
27 september 2017
Zaaknummer
16/01037
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffing motorrijtuigenbelasting en verzuimboete bij gebruik van geschorst voertuig

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en een verzuimboete zijn opgelegd. De naheffingsaanslag van € 982 betreft de periode van 3 maart 2014 tot en met 2 oktober 2014, waarin belanghebbende houder was van een personenauto waarvan de kentekenregistratie geschorst was. De Inspecteur handhaafde de naheffingsaanslag na bezwaar, maar verminderde de verzuimboete van € 982 naar € 98. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de boetebeschikking gegrond en verminderde de boete verder naar € 50, maar verklaarde het beroep tegen de naheffingsaanslag ongegrond.

Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat de naheffingsaanslag en de boete onterecht waren opgelegd. Het hof oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat belanghebbende op het moment van controle als houder geregistreerd stond en de schorsing van het kenteken niet was opgeheven. De stelling van belanghebbende dat hij de auto had verkocht, maar dat de koper het kenteken niet had overgeschreven, werd niet aannemelijk gemaakt en viel voor zijn rekening.

Het hof bevestigde ook de verzuimboete van € 50, omdat belanghebbende niet kon aantonen dat hij niets te verwijten viel. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Belastingkamer
Locatie Arnhem
nummer 16/01037
uitspraakdatum:
26 september 2017
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 14 juli 2016, nummer AWB 16/174, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale administratie te Apeldoorn(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 3 maart 2014 tot en met 2 oktober 2014 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd tot een bedrag van € 982. Daarbij is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 982.
1.2.
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd en de verzuimboete verminderd tot 10% (€ 98).
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep tegen de boetebeschikking gegrond verklaard, de boete verminderd tot € 50 en het beroep tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Tot de stukken van het geding behoort voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 10 augustus 2017 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord mr. [A] als gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [B] namens de Inspecteur.
1.7.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een kopie hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende was in de periode 3 maart 2014 tot en met 2 oktober 2014 volgens het kentekenregister houder van een personenauto van het merk Mercedes-Benz, type C 270 CDI Sedan, met kenteken [00-YY-YY] (hierna: de auto).
2.2.
De geldigheid van het kenteken van de auto was gedurende de gehele in 2.1. genoemde periode geschorst. Belanghebbende heeft over deze periode geen motorrijtuigenbelasting voor de auto betaald.
2.3.
Op 4 september 2014 om 13.26 uur hebben twee controleurs van de Belastingdienst Utrecht geconstateerd dat de auto geparkeerd stond op een parkeerplaats aan [de a-straat] te [Z] .
2.4.
Naar aanleiding van deze constatering is aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag ten bedrage van € 982 opgelegd, alsmede een verzuimboete van € 982. Bij de uitspraak van de Rechtbank is de verzuimboete verminderd tot € 50.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag en de boetebeschikking, zoals verminderd door de Rechtbank, terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Voorts is in geschil of de uitspraak op bezwaar voldoende is gemotiveerd.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar, van de naheffingsaanslag en van de boetebeschikking.
3.4.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 1 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) wordt onder de naam motorrijtuigenbelasting een belasting geheven ter zake van het houden van een personenauto. In artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet MRB is bepaald dat een motorrijtuig wordt gehouden door degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken is gesteld in het kentekenregister als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW).
4.2.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wet MRB kan, bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk VI, paragraaf 6, van de WVW, de belasting worden nageheven. Onder “wegen” wordt verstaan: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten (artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de WVW).
4.3.
Ingevolge artikel 35, tweede lid, van de Wet MRB wordt de na te heffen belasting berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin het gebruik van de weg wordt geconstateerd. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat, indien blijkt dat het motorrijtuig over een gedeelte van de tijdsduur van de vier tijdvakken niet op naam van de houder heeft gestaan, over dat gedeelte geen belasting wordt nageheven.
4.4.
Vaststaat dat de auto op 4 september 2014 om 13.26 uur geparkeerd stond op een parkeerplaats die deel uitmaakt van de voor het openbaar verkeer toegankelijke weg en dat op dat tijdstip belanghebbende in het kentekenregister als houder van de auto stond geregistreerd en dat de geldigheid van het kenteken was geschorst.
4.5.
Hieruit volgt dat de onderhavige naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. De omstandigheid dat de auto, zoals belanghebbende stelt, omstreeks 4 september 2014 aan een derde zou zijn verkocht en dat de koper, in strijd met de gemaakte afspraak, het kenteken niet (direct) heeft laten overschrijven op zijn naam, komt - nog daargelaten dat deze stelling op geen enkele manier aannemelijk is gemaakt door belanghebbende - voor rekening en risico van belanghebbende. Belanghebbendes stelling dat hij in bewijsproblemen is geraakt omdat hij geen contact met de koper kan krijgen, maakt dat niet anders. Immers, ook indien belanghebbende de koper weet te achterhalen, neemt dat niet weg dat belanghebbende ten tijde van de controle op 4 september 2014 in het kentekenregister als houder van de auto stond geregistreerd en dat de schorsing op dat moment niet was opgeheven.
4.6.
Anders dan belanghebbende in punt 3. van het hogerberoepschrift stelt, heeft de Inspecteur overeenkomstig het bepaalde in artikel 35, derde lid, van de Wet MRB de naheffing beperkt tot de periode waarin belanghebbende in het kentekenregister als houder van de auto stond geregistreerd. Van een naheffing over een periode van twaalf maanden is derhalve geen sprake.
4.7.
Voor verdere beperking van de periode van naheffing ziet het Hof geen aanleiding. Voor de hoogte van de naheffingsaanslag is immers niet van belang of tijdens de periode waarover is nageheven slechts gedurende korte tijd of in beperkte mate met de auto gebruik van de weg is gemaakt (zie ook Hoge Raad 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:973). De onmogelijkheid van regres op de koper komt voor rekening en risico van belanghebbende en brengt niet mee dat de naheffingsaanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is opgelegd.
4.8.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende voor het eerst de stelling ingenomen dat de keuze van de wetgever voor de termijn waarover kan worden nageheven (artikel 35 Wet MRB), leidt tot schending van het gelijkheidsbeginsel als bedoeld in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten. Belanghebbende heeft desgevraagd echter niet, althans onvoldoende, concreet onderbouwd waarop de gelijkheid van gevallen zou zien en waarin de ongelijke behandeling schuilt. Aldus heeft belanghebbende niet aan zijn stelplicht voldaan. Ambtshalve is het Hof niet gebleken van een schending van het verdragsrechtelijke gelijkheidsbeginsel.
4.9.
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de naheffingsaanslag op grond van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een verzuimboete van € 982 aan belanghebbende opgelegd. Deze boete is in bezwaar verminderd tot € 98 en door de Rechtbank verder verminderd tot € 50. Belanghebbende bepleit in hoger beroep dat de boete moet vervallen. Hij voert daartoe aan dat hem niets te verwijten valt, aangezien hij in redelijkheid niet kon vermoeden dat de koper van de auto de gemaakte afspraken niet zou nakomen. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende zijn stellingen met betrekking tot de verkoop van de auto en van daarbij gemaakte afspraken geenszins aannemelijk gemaakt. Reeds daarom kan zijn beroep op afwezigheid van alle schuld niet slagen. Het Hof acht een boete van € 50 in dit geval passend en geboden voor het verzuim dat is begaan.
4.10.
Belanghebbende heeft in hoger beroep herhaald zijn in de procedure bij de rechtbank aangevoerde grief dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd omdat de Inspecteur niet volledig zou zijn ingegaan op alle aangevoerde bezwaren. Met de Rechtbank is het Hof evenwel van oordeel dat de Inspecteur in de uitspraak op het bezwaar voldoende is ingegaan op de in (de aanvulling van) het bezwaarschrift aangevoerde gronden. Van een niet toereikend gemotiveerde uitspraak op bezwaar is geen sprake.
Slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. J.P. Boer, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2017.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 28 september 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.