ECLI:NL:GHARL:2017:8737

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 oktober 2017
Publicatiedatum
9 oktober 2017
Zaaknummer
WAHV 200.182.516
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • J. Smeitink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de beslissing van de kantonrechter inzake niet-ontvankelijkheid van beroep door de officier van justitie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 28 oktober 2015. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene, een B.V., tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van kosten afgewezen. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld en betoogd dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de officier van justitie het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hof oordeelt dat de beslissing van de officier van justitie om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren in strijd is met artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht, maar dat de gemachtigde niet benadeeld is door deze schending. Het hof stelt vast dat de gemachtigde, als professioneel rechtsbijstandsverlener, voldoende gelegenheid heeft gehad om de gronden van het beroep in te dienen, maar dit niet heeft gedaan. Het hof bevestigt daarom de beslissing van de kantonrechter, zij het met verbetering van gronden, en wijst het verzoek tot vergoeding van proceskosten af. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. J. Smeitink als griffier.

Uitspraak

WAHV 200.182.516
9 oktober 2017
CJIB 180577942
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 28 oktober 2015
betreffende
[betrokkene] B.V. (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene tot vergoeding van kosten afgewezen.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft het beroep van de gemachtigde tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. De kantonrechter is tot het oordeel gekomen dat de officier van justitie het beroep tegen de inleidende beschikking terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Ook nadat bij brieven van 11 juni 2014 en 30 juni 2014 gelegenheid is geboden het verzuim te herstellen, zijn geen gronden van het beroep ingediend.
2. De gemachtigde van de betrokkene heeft aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de officier van justitie de gelegenheid heeft geboden om de gronden van het administratief beroep in te dienen. De gemachtigde heeft geen verzuimbrief ontvangen.
3. Het administratief beroepschrift d.d. 17 mei 2014 bevat geen gronden van het beroep.
4. Het dossier bevat twee aan de gemachtigde gerichte brieven van de officier van justitie gedateerd 11 juni 2014. Een ontvangstbevestiging van het beroep en een brief waarbij de gemachtigde in de gelegenheid wordt gesteld het verzuim de gronden van het beroep op te geven te herstellen binnen een termijn van vier weken na dagtekening van de brief. Het dossier bevat ook een brief d.d. 30 juni 2014 waarbij de officier van justitie de gemachtigde nogmaals in de gelegenheid stelt om de gronden van het beroep in te dienen. Er zijn geen gronden van het beroep ingediend. De officier van justitie heeft het beroep om die reden niet-ontvankelijk verklaard.
5. De gemachtigde van de betrokkene heeft bij faxbericht van 14 juni 2014 de ontvangst van "een brief van 11 juni 2014" bevestigd. Hij geeft niet aan welke van de hiervoor genoemde brieven van 11 juni 2014 dit betreft. Voorts is het verzendproces bij de CVOM met betrekking tot de verzuimbrieven zodanig ingericht dat achteraf niet kan worden vastgesteld of een verzuimbrief daadwerkelijk is verzonden (vgl. de uitspraak van het hof van 1 april 2015, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2015:2418). Een deugdelijke verzendadministratie ontbreekt. Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat de verzuimbrieven van 11 juni 2014 en 30 juni 2014 aan de gemachtigde zijn verzonden. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de gemachtigde niet is gewezen op het verzuim de gronden in te dienen en er niet op gewezen is dat, indien het verzuim niet (tijdig) wordt hersteld het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. De beslissing van de officier van justitie om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren is derhalve in strijd met artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Het hof acht aannemelijk dat de gemachtigde door de schending van deze rechtsregel in dit geval niet is benadeeld. Daartoe stelt het hof vast dat in het administratief beroepschrift door de gemachtigde -als professioneel rechtsbijstandsverlener- niet uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is verzocht om een termijn voor het indienen van gronden. Dit betekent dat de officier van justitie in dit geval -aangezien de gemachtigde voldoende gelegenheid heeft gehad om de gronden in te dienen- zonder de gemachtigde te attenderen op het ontbreken van gronden en gelegenheid te bieden gronden in te dienen- het beroep ongegrond had kunnen verklaren. In dit verband wijst het hof op zijn arrest van 10 april 2017, gepubliceerd op rechtspraak.nl, ECLI:NL:GHARL:2017:3062. De gemachtigde heeft voorts bij de kantonrechter noch in hoger beroep inhoudelijke bezwaren tegen de inleidende beschikking aangevoerd en evenmin aangevoerd dat er inhoudelijke bezwaren tegen de inleidende beschikking bestaan. Onder deze omstandigheden ziet het hof aanleiding voor het oordeel dat de beslissing van de officier van justitie -ondanks de schending van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht- met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht in stand kan worden gelaten.
7. Dit betekent dat de beslissing van de kantonrechter -zij het met verbetering van gronden- kan worden bevestigd.
8. Gegeven deze beslissing wijst het hof het verzoek tot vergoeding van proceskosten af.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter met verbetering van gronden;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Smeitink als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.