ECLI:NL:GHARL:2017:8930

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
16 oktober 2017
Zaaknummer
200.208.273/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beschikking inzake gesloten plaatsing van een minderjarige en de gevolgen van niet-horen binnen de wettelijke termijn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, waarbij een minderjarige, aangeduid als [verzoekster], onder toezicht is gesteld en gesloten jeugdhulp heeft ondergaan. De zaak is gestart met een verzoek van de raad voor de kinderbescherming, waarna de kinderrechter op 18 augustus 2016 een voorlopige ondertoezichtstelling heeft uitgesproken. De verzoekster is geboren in 2001 en is het kind van [de moeder] en [de vader], die gezamenlijk het gezag over haar uitoefenen. De verzoekster heeft gedurende een periode van vier weken in een crisisopvang verbleven, waarna een spoedmachtiging voor gesloten jeugdhulp is verleend. De verzoekster heeft echter niet binnen de voorgeschreven termijn van twee weken na de spoedmachtiging de gelegenheid gekregen om gehoord te worden, wat volgens de wet betekent dat de beschikking haar kracht verliest. Het hof heeft vastgesteld dat de verzoekster pas op 14 september 2016 is gehoord, wat één dag te laat was. Dit heeft geleid tot de vraag of de gesloten plaatsing onrechtmatig was. Het hof oordeelt dat de eerste twee weken van de plaatsing niet onrechtmatig waren, maar dat de verzoekster na 14 september 2016 zonder geldige titel was geplaatst. De verzoekster heeft ook verzocht om schadeloosstelling, maar het hof oordeelt dat het jeugdrecht geen specifieke regeling kent voor vergoeding van ten onrechte ondergane gesloten jeugdhulp. De verzoekster moet haar vordering tot schadeloosstelling via een dagvaardingsprocedure indienen. Uiteindelijk bekrachtigt het hof de beschikking van de kinderrechter, waarbij de verzoeken van de verzoekster worden afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.208.273/01
(zaaknummer rechtbank C/18/169766/JE RK 16-688)
beschikking van 12 oktober 2017
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. K.B. Spoelstra te Groningen.
Als overige belanghebbende(n) is/zijn aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de moeder,
[de vader] ,
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader,
Jeugdbescherming Noord,
te Groningen,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 1 november 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 23 januari 2017;
- een brief van de GI van 2 februari 2017;
- een journaalbericht van mr. Spoelstra van 13 februari 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 februari 2017 plaatsgevonden. [verzoekster] is, zoals reeds was aangekondigd, niet in persoon verschenen, maar heeft zich ter zitting (gelet op het juridische karakter van de zaak) laten vertegenwoordigen door haar advocaat,
mr. Spoelstra. Namens de GI is verschenen mevrouw [C] .
Zowel de moeder als de vader is - hoewel behoorlijk opgeroepen - ter zitting niet verschenen, de moeder met kennisgeving.

3.De vaststaande feiten

3.1
[verzoekster] is [in] 2001 te [A] geboren uit het in 2003 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en de moeder. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [verzoekster] .
3.2
Bij beschikking van 18 augustus 2016 heeft de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op verzoek van de raad voor de kinderbescherming, [verzoekster] (voorlopig) onder toezicht gesteld van de GI voor de periode van 18 augustus 2016 tot 18 november 2016, een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [verzoekster] in een verblijf
24-uurs crisisopvang voor de duur van vier weken en de beslissing voor het overige aangehouden.
3.3
Voor zover hier verder van belang heeft de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, bij mondelinge beschikking van 30 augustus 2016, schriftelijk bevestigd op 31 augustus 2016, op verzoek van de GI, ten aanzien van [verzoekster] een
spoedmachtiginggesloten jeugdhulp verleend met ingang van 31 augustus 2016 voor de duur van vier weken, en bepaald dat de GI, [verzoekster] , mr. Spoelstra en de overige belanghebbenden zullen worden gehoord ter zitting van 14 september 2016.
3.4
[verzoekster] heeft op grond van deze machtiging gedurende de periode van 31 augustus 2016 tot 14 september 2016 verbleven in de [D] te [E] .
3.5
Bij beschikking van 14 september 2016 heeft de kinderrechter - voor zover hier van belang - een
machtigingverleend om [verzoekster] in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven voor de termijn van 14 september 2016 tot uiterlijk 18 november 2016, waarbij het zelfstandig verzoek van [verzoekster] tot onmiddellijke invrijheidstelling is afgewezen.
De beslissing betreffende de overige op 13 september 2016 bij de rechtbank ingediende zelfstandige verzoeken van [verzoekster] , te weten de verzoeken om
I. voor recht te verklaren dat de plaatsing en/of detentie in de zin van artikel 5 lid 4 EVRM van [verzoekster] in de [D] te [E] gedurende de periode van 31 augustus 2016 tot 14 september 2016 onrechtmatig is,
II. voor recht te verklaren, dat op grond van artikel 5 lid 5 EVRM jo. artikel 5 lid 4 EVRM en/of op grond van artikel 9 lid 5 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, aan [verzoekster] een schadeloosstelling toekomt en
III. een schadeloosstelling ten behoeve van [verzoekster] vast te stellen van € 600,00, althans enig lager bedrag in goede justitie te bepalen, ten laste van ‘s Rijks kas,
is door de kinderrechter aangehouden.
3.6
Bij de bestreden beschikking van 1 november 2016 heeft de kinderrechter voornoemde verzoeken van [verzoekster] om een verklaring voor recht en om een vaststelling van een schadeloosstelling, afgewezen.
4. De omvang van het geschil
4.1
[verzoekster] bestrijdt niet het bij beschikking van 14 september 2016 gegeven oordeel van de kinderrechter dat de spoedmachtiging van 30 augustus 2016, schriftelijk bevestigd op 31 augustus 2016, op goede gronden is verleend en waarbij deze [verzoekster] verzoek om onmiddellijke invrijheidstelling heeft afgewezen.
[verzoekster] komt door middel van het beroepschrift op tegen de beschikking van 1 november 2016 en het oordeel van de kinderrechter dat haar (overige) zelfstandige verzoeken dienen te worden afgewezen. Zij verzoekt het hof om de beschikking van 1 november 2016 te vernietigen en opnieuw rechtdoende haar zelfstandige verzoeken zoals vermeld in r.o. 3.5 onder I-III alsnog toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Artikel 809, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat op grond van artikel 6.1.8 lid 3 van de Jeugdwet van overeenkomstige toepassing is op een beschikking inhoudende een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp (als bedoeld in artikel 6.1.3 van de Jeugdwet), bepaalt dat een zodanige beschikking haar kracht verliest na verloop van twee weken, tenzij de minderjarige binnen deze termijn in de gelegenheid is gesteld zijn mening kenbaar te maken.
5.2
Vast staat dat [verzoekster] niet binnen de voorgeschreven termijn van twee weken is gehoord. Zij had uiterlijk op 13 september 2016 gehoord moeten worden. Pas op 14 september 2016, de vijftiende dag na de (mondeling gegeven) spoedmachtiging d.d. 30 augustus 2016, en dus één dag te laat, is [verzoekster] door de kinderrechter gehoord, wat op grond van artikel 809 lid 3 Rv meebrengt dat de beschikking haar kracht heeft verloren.
5.3
[verzoekster] heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit dat zij te laat is gehoord meebrengt dat de beschikking haar kracht al heeft verloren met ingang van 30 augustus 2016, en dat ze van aanvang af zonder geldige titel, en dus onrechtmatig, gesloten is geplaatst. Het hof is echter van oordeel dat de beschikking - gelet op de wettekst - pas na verloop van twee weken haar kracht heeft verloren, aldus na 13 september 2016. De eerste twee weken van de plaatsing waren derhalve niet onrechtmatig. De door [verzoekster] verzochte verklaring voor recht dat de plaatsing van haar gedurende de (gehele) periode van 31 augustus tot 14 september 2016 onrechtmatig is geweest is alleen daarom al niet toewijsbaar.
Met ingang van 14 september 2016 is er een nieuwe machtiging verleend, die niet ter beoordeling voorligt. [verzoekster] heeft het deel van die dag, vóórdat deze nieuwe machtiging was verleend, zonder titel gesloten geplaatst gezeten, hetgeen wel als onrechtmatig kan worden aangemerkt.
5.4
Voor zover [verzoekster] heeft willen betogen dat de tweewekentermijn te ruim is en in strijd met de artikelen 12 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en 5 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overweegt het hof nog als volgt. Artikel 12 IVRK waarborgt dat een kind in de gelegenheid wordt gesteld zijn mening te uiten in een procedure die hem aangaat en stelt op zichzelf niet binnen welke tijd dit dient te gebeuren. Artikel 5 EVRM spreekt voor de gevallen als genoemd in lid 1 aanhef en sub c weliswaar over de plicht om, kort gezegd, een strafrechtelijke verdachte ‘onverwijld’ voor een rechter te leiden, maar deze verplichting ziet niet op het geval van artikel 5 lid 1 aanhef en sub d, waaronder de gesloten plaatsing van [verzoekster] valt. De huidige regeling in de Jeugdwet en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is daarom niet op die grond in strijd met genoemde verdragsbepalingen. Daarbij komt dat de situatie in het geval van de spoedmachtiging gesloten plaatsing in zoverre wezenlijk anders is dat voor de afgifte van de spoedmachtiging al een rechterlijke toets heeft plaatsgevonden, die weliswaar als beperkt moet worden aangemerkt, omdat betrokkene daarbij gelet op de spoedsituatie niet is gehoord, maar die wel enige waarborg geeft omtrent de rechtmatigheid van de vrijheidsbeneming, waardoor een hoortermijn van (maximaal) twee weken te billijken is.
5.5
In dit verband overweegt het hof nog dat bespreking van de stelling van [verzoekster] dat niet is gebleken dat zij niet bereid was zich te doen horen, waarop de in artikel 6.1.10 lid 1 aanhef en sub a van de Jeugdwet vermelde uitzondering doelt, in het midden kan blijven nu in elk geval vast staat dat het horen van [verzoekster] niet kon worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor haar, als bedoeld in artikel 809 lid 3 Rv.
5.6
Het hof komt vervolgens toe aan de vraag welke gevolgen de vaststelling dat [verzoekster] een (deel van een) dag onrechtmatig in de gesloten instelling heeft moeten verblijven in onderhavige verzoekschriftenprocedure heeft, een en ander in verband met de zelfstandige verzoeken betreffende schadeloosstelling.
5.7
Het hof stelt voorop dat het jeugdrecht geen specifieke regeling kent voor een vergoeding wegens ten onrechte ondergane gesloten jeugdhulp, zoals de regelingen in artikel 35 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en artikel 89 Wetboek van Strafvordering. Dit brengt mee dat de gewone regeling van aansprakelijkheidsrecht (artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek) geldt en een vordering die beoogt te leiden tot vaststelling van een schadeloosstelling in een dagvaardingsprocedure aanhangig behoort te worden gemaakt. De onderhavige verzoekschriftprocedure is dan ook niet de geëigende weg om bij wege van zelfstandige verzoeken de gestelde aansprakelijkheid en schade te laten vaststellen, terwijl de omstandigheid dat de procedure betreffende de gesloten plaatsing zeer verweven is met deze verzoeken niet tot doorbreking van de wettelijke voorgeschreven procedure kan leiden.

6.De slotsom

6.1
Aldus komt het hof, zij het met enigszins gewijzigde en aanvullende gronden, tot hetzelfde oordeel als de kinderrechter, namelijk dat de resterende (zelfstandige) verzoeken dienen te worden afgewezen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 1 november 2016.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, G.M. van der Meer en E.B.E.M. Rikaart-Gerard en is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2017 in bijzijn van de griffier.