ECLI:NL:GHARL:2017:9044

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
18 oktober 2017
Zaaknummer
WAHV 200.178.436
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Meines
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoorplicht en de verplichting tot het houden van een fysieke hoorzitting in administratief beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, die op 8 september 2015 het beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen een administratieve sanctie van € 90,- voor het parkeren op een gelegenheid voor onmiddellijk laden en lossen van goederen. De gemachtigde stelde dat de hoorplicht was geschonden, omdat de officier van justitie niet had voldaan aan het verzoek om een hoorzitting. Het hof oordeelt dat de officier van justitie de gemachtigde in de gelegenheid had moeten stellen om te worden gehoord, aangezien het beroep niet kennelijk ongegrond was. De officier van justitie had niet kunnen afzien van een fysieke hoorzitting op basis van de argumenten die werden aangevoerd. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en verklaart het beroep gegrond, waardoor de beslissing van de officier van justitie ook wordt vernietigd. Het hof oordeelt verder dat de betrokkene geen feiten heeft aangevoerd die de gedraging niet verwijtbaar maken, en verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond. De advocaat-generaal wordt veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, vastgesteld op € 490,-.

Uitspraak

WAHV 200.178.436
18 oktober 2017
CJIB 179901928
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland
van 8 september 2015
betreffende
[betrokkene] B.V. (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene tot vergoeding van kosten afgewezen.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De gemachtigde voert ten eerste aan dat de kantonrechter het beroep gegrond had moeten verklaren omdat de hoorplicht is geschonden.
2. Het hof stelt vast dat de gemachtigde in zijn administratief beroepschrift expliciet aan de officier van justitie heeft verzocht te worden gehoord. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard zonder aan dit verzoek te voldoen. De officier van justitie motiveert deze beslissing door te stellen dat hij niet telefonisch kan horen op een 0900-nummer waarvoor betaald moet worden. Op het verzoek om een ander nummer bekend te maken waarop gehoord kon worden, heeft de gemachtigde niet gereageerd. Een fysieke hoorzitting behoort volgens de officier van justitie niet tot de mogelijkheden, omdat de voorzieningen daar niet op zijn toegerust.
3. Ingevolge artikel 7 van de WAHV in verbinding met artikel 7:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet de officier van justitie de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Hij kan daar, in een situatie als deze, alleen van afzien indien het beroep kennelijk ongegrond is.
4. Het hof is van oordeel dat de officier van justitie in dit geval de gemachtigde in de gelegenheid had moeten stellen om te worden gehoord, aangezien het beroep, gelet op het inhoudelijke verweer in het beroepschrift, niet kennelijk - dat wil zeggen: aanstonds blijkend, zonder dat daarvoor nader onderzoek noodzakelijk is - ongegrond is.
5. De redenen waarom de officier van justitie dat niettemin niet heeft gedaan, kunnen zijn beslissing niet dragen. Het hof overweegt daartoe dat, gelet op artikel 7:19, derde lid, van de Awb, het horen in het openbaar geschiedt, dat wil zeggen dat een (fysieke) hoorzitting dient plaats te vinden. Daarvan kan alleen worden afgezien op verzoek van een belanghebbende of indien het beroepsorgaan om gewichtige redenen daartoe beslist.
6. De gemachtigde heeft in het administratief beroepschrift aangegeven dat hij eventueel telefonisch wil worden gehoord via een 0900-nummer. De officier van justitie heeft daarvan afgezien, om reden dat hij geen gebruik wil maken van nummers waarvoor moet worden betaald. De gemachtigde heeft vervolgens geen ander telefoonnummer genoemd, waarop hij bereikbaar was. Onder deze omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat met toestemming van de gemachtigde is afgezien van horen in het openbaar.
7. De omstandigheid dat de voorzieningen van de officier van justitie niet zijn toegerust op een (fysieke) hoorzitting kan niet worden aangemerkt als gewichtige reden op grond waarvan de officier van justitie kan afzien van horen in het openbaar. Het proces van behandelen van het administratief beroep door de officier van justitie dient zo te zijn ingericht dat aan de uit de wet voortvloeiende verplichtingen kan worden voldaan.
8. Gelet hierop had de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie niet in stand mogen laten. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen en doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep gegrond verklaren en de beslissing van de officier van justitie vernietigen.
9. Vervolgens dient het hof het beroep van de gemachtigde van de betrokkene tegen de inleidende beschikking te beoordelen.
10. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “Parkeren op een gelegenheid voor onmiddellijk laden en lossen van goederen”, welke gedraging zou zijn verricht op 20 februari 2014 om 11:42 uur op de Westerstraat te Purmerend met het voertuig met het kenteken [0-YYY-00] .
11. De gemachtigde stelt in hoger beroep dat de gedraging niet verwijtbaar is verricht.
12. Nu geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd waarom de gedraging de betrokkene niet te verwijten valt, verwerpt het hof dit verweer. Het hof zal het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaren.
13. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende voor vergoeding in aanmerking komende proceshandelingen verricht: indienen beroepschrift bij de kantonrechter en indienen hoger beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 490,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 490,- (=2 x € 490,- x 0,5).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
vernietigt, met gegrondverklaring van het beroep daartegen, de beslissing van de officier van justitie;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 490,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Meines als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.