Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.221.210
(zaaknummer rechtbank 322021)
arrest in kort geding van 17 oktober 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Théa Pharma B.V.,
gevestigd te Haarlem,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Théa Pharma,
advocaten: mr. M.O. Meulenbelt en mr. F.A.M. Knüppe (procesadvocaat),
tegen:
de coöperatie
Coöperatie VGZ U.A.,
gevestigd te Arnhem,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: VGZ,
advocaat: mr. M.F. van der Mersch.
1.Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het kort geding vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, heeft gewezen en op
30 juni 2017 in het openbaar heeft uitgesproken, waarna de overwegingen waarop voornoemd vonnis stoelt afzonderlijk zijn vastgelegd op 12 juli 2017.
30 juni 2017 in het openbaar heeft uitgesproken, waarna de overwegingen waarop voornoemd vonnis stoelt afzonderlijk zijn vastgelegd op 12 juli 2017.
2.Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep,
- de akte uitlating ontvankelijkheid van Théa Parma,
- de antwoordakte van VGZ.
3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep
3.1
Op 4 augustus 2017 heeft Théa Pharma de dagvaarding in hoger beroep aan VGZ betekend. Op 15 augustus 2017 heeft zij de zaak bij dit hof aangebracht. VGZ heeft zich in haar rolbericht van 14 augustus 2017 op het standpunt gesteld dat het hoger beroep van Théa Pharma niet tijdig is ingesteld en dat Théa Pharma om die reden niet-ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep.
3.2
Het hof heeft Théa Pharma in de gelegenheid gesteld zich op de rol van
29 augustus 2017 bij akte uit te laten over haar ontvankelijkheid in het hoger beroep. Dat heeft Théa Pharma gedaan. Vervolgens is VGZ in de gelegenheid gesteld op de rol van
12 september 2017 daarop bij antwoordakte te reageren.
29 augustus 2017 bij akte uit te laten over haar ontvankelijkheid in het hoger beroep. Dat heeft Théa Pharma gedaan. Vervolgens is VGZ in de gelegenheid gesteld op de rol van
12 september 2017 daarop bij antwoordakte te reageren.
3.3
Théa Pharma heeft in haar akte aangevoerd dat zij ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep, omdat de appeltermijn niet vanaf 30 juni 2017 is gaan lopen. Immers, de voorzieningenrechter heeft ter zitting op 30 juni 2017 medegedeeld dat hij ter zitting geen uitspraak zou doen, maar dat hij ‘later’ de vorderingen zou gaan afwijzen. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2337 stelt Théa Pharma dat deze uitlating van de voorzieningenrechter op zichzelf niet leidt tot de start van de appeltermijn. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van
24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG9066 stelt Théa Pharma voorts dat de op het vonnis vermelde datum niet van belang is voor het moment waarop de appeltermijn begint te lopen. Van belang is de dag waarop openbaarmaking van de uitspraak heeft plaatsgevonden. Nu de uitspraak van de voorzieningenrechter niet op 30 juni 2017 openbaar is gemaakt, kan ook de appeltermijn niet vanaf die datum zijn aangevangen. Ten slotte heeft Théa Pharma nog aangevoerd dat het kop-staart vonnis dat op 30 juni 2017 door de voorzieningenrechter is opgemaakt en dat diezelfde dag per gewone post zou zijn verzonden, pas op
28 augustus 2017 door de raadsman van Théa Pharma is ontvangen. Het uitgewerkte vonnis is echter op 18 juli 2017 door de advocaat van Théa Pharma ontvangen.
24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG9066 stelt Théa Pharma voorts dat de op het vonnis vermelde datum niet van belang is voor het moment waarop de appeltermijn begint te lopen. Van belang is de dag waarop openbaarmaking van de uitspraak heeft plaatsgevonden. Nu de uitspraak van de voorzieningenrechter niet op 30 juni 2017 openbaar is gemaakt, kan ook de appeltermijn niet vanaf die datum zijn aangevangen. Ten slotte heeft Théa Pharma nog aangevoerd dat het kop-staart vonnis dat op 30 juni 2017 door de voorzieningenrechter is opgemaakt en dat diezelfde dag per gewone post zou zijn verzonden, pas op
28 augustus 2017 door de raadsman van Théa Pharma is ontvangen. Het uitgewerkte vonnis is echter op 18 juli 2017 door de advocaat van Théa Pharma ontvangen.
3.4
VGZ heeft bij antwoordakte gereageerd. VGZ heeft zich beroepen op de niet-ontvankelijkheid van Théa Pharma. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de appeldagvaarding te laat, namelijk op 4 augustus 2017, is betekend, terwijl de appeltermijn eindigde op
31 juli 2017. Op 30 juni 2017 is immers door de voorzieningenrechter mondeling uitspraak gedaan. De appeltermijn van vier weken is gaan lopen op de dag na de uitspraak van het vonnis. Rekening houdend met de Algemene Termijnen Wet is de appeltermijn volgens VGZ dus aangevangen op 3 juli 2017.
31 juli 2017. Op 30 juni 2017 is immers door de voorzieningenrechter mondeling uitspraak gedaan. De appeltermijn van vier weken is gaan lopen op de dag na de uitspraak van het vonnis. Rekening houdend met de Algemene Termijnen Wet is de appeltermijn volgens VGZ dus aangevangen op 3 juli 2017.
3.5
Het hof stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 339 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedraagt de termijn waarbinnen hoger beroep van een kort geding vonnis kan worden ingesteld vier weken, te rekenen vanaf de dag van het vonnis dan wel de dag van de mondelinge uitspraak. Uit het arrest van de Hoge Raad van 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG9066 volgt dat onder dag van de uitspraak wordt verstaan de dag waarop de rechterlijke beslissing openbaar wordt gemaakt. Indien op de dag van openbaarmaking een afschrift van de uitspraak aan de procesvertegenwoordiger van een partij wordt verzonden, is deze, aldus de Hoge Raad in genoemd arrest, ermee bekend dat het vonnis is uitgesproken en behoort het tot zijn taak ervoor zorg te dragen dat het rechtsmiddel binnen de daarvoor geldende termijn wordt ingesteld. In de onderhavige zaak is het kop-staart vonnis echter niet aan mr. F.A.M. Knüppe (de procesadvocaat van Théa Pharma) gestuurd, maar aan mr. M.O. Meulenbelt (de inhoudelijk behandelend advocaat, die kantoor houdt in Brussel). Naar het oordeel van het hof doet dit onder de gegeven omstandigheden niet ter zake, nu het hof van oordeel is dat Théa Pharma onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het vonnis van 30 juni 2017 op die dag niet in het openbaar is uitgesproken. Hierbij betrekt het hof de stelling van (de advocaat van) VGZ, dat het kop-staart vonnis per post op maandag 3 juli 2017 door haar is ontvangen en dat zij diezelfde dag het kop-staart vonnis aan VGZ heeft doorgestuurd, dat Théa Pharma, gelet op de spoedeisendheid van haar vordering, er belang bij had dat de voorzieningenrechter op 30 juni 2017 mondeling uitspraak zou doen en daar ook expliciet om heeft gevraagd (zie randnummer 21 van de inleidende dagvaarding:
“Nu de zitting is gepland voor vrijdag 30 juni 2017, verzoekt Théa Pharma de Voorzieningenrechter om op de zitting uitspraak te doen.”), en in het dictum expliciet vermeld staat dat “
dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst op 30 juni 2017”.
“Nu de zitting is gepland voor vrijdag 30 juni 2017, verzoekt Théa Pharma de Voorzieningenrechter om op de zitting uitspraak te doen.”), en in het dictum expliciet vermeld staat dat “
dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst op 30 juni 2017”.
Het hof heeft gezien deze feiten en omstandigheden geen enkele reden om eraan te twijfelen dat op 30 juni 2017 ter zitting mondeling uitspraak is gedaan (zie ook rov. 2.1 van dat vonnis). De appeltermijn van vier weken begon dan ook vanaf die dag te lopen.
De door (de advocaat van) Théa Pharma gestelde omstandigheid dat zij eerst op 18 juli 2017 met het uitgewerkte vonnis bekend is geworden, brengt daarin geen verandering. Vaste rechtspraak is dat in het belang van een goede rechtspleging omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie aanvangt en eindigt, duidelijkheid dient te bestaan en dat strikt de hand moet worden gehouden aan de termijnen voor het instellen van een rechtsmiddel (HR 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3192). Er is onvoldoende zwaarwegende grond om in dit geval de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar te achten, mede in aanmerking genomen dat Théa Pharma tijdig voor het verstrijken van de appeltermijn (namelijk op 18 juli 2017) al kennis droeg van het schriftelijk uitgewerkte vonnis, waarin overigens in rechtsoverweging 1.2 ook is te lezen dat
“vanwege de spoedeisendheid van de zaak op 30 juni 2017 vonnis [is] gewezen”.
“vanwege de spoedeisendheid van de zaak op 30 juni 2017 vonnis [is] gewezen”.
3.6
De voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat de appeltermijn, conform artikel 339 lid 2 Rv vanaf de dag van de uitspraak, dit is 30 juni 2017, is gaan lopen en vier weken later eindigde op 28 juli 2017 (HR 1 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2225). Nu de appeldagvaarding op 4 augustus 2017 is betekend, is dit buiten de appeltermijn gebeurd. Derhalve is Théa Pharma niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde [hoger] beroep. Théa Pharma zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
4.De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart Théa Pharma niet-ontvankelijk in haar hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 30 juni 2017;
veroordeelt Théa Pharma in de kosten van het hoger beroep, tot aan de uitspraak aan de zijde van VGZ begroot op € 716,- voor verschotten en € 447,- (0,5 punt tarief II) voor salaris advocaat conform het liquidatietarief.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Smeeïng-van Hees, R.A. Dozy en S.M. Evers en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2017.