ECLI:NL:GHARL:2017:9108
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- M. van Schuijlenburg
- A. Arntz
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de niet-ontvankelijkheid van het beroep van de gemachtigde in het kader van WAHV
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 24 november 2015 het beroep van [A] niet-ontvankelijk had verklaard. De kantonrechter oordeelde dat [A] niet kon aantonen dat hij gemachtigd was om namens [betrokkene] op te treden, omdat hij geen kopie van het identiteitsbewijs van [betrokkene] had overgelegd, ondanks herhaaldelijke verzoeken van de kantonrechter.
[A] heeft hoger beroep ingesteld en betoogd dat er geen reden was om aan zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid te twijfelen. Hij stelde dat er een geldige machtiging was overgelegd en dat er geen wettelijke verplichting bestond om een kopie van het legitimatiebewijs bij de machtiging te voegen. Ook voerde hij aan dat de officier van justitie de machtiging al had aanvaard.
Het hof oordeelde echter dat de kantonrechter de bevoegdheid had om te verifiëren of [A] gerechtigd was om het beroep in te stellen, zoals bepaald in artikel 9 van de WAHV. Het hof constateerde dat er twee machtigingen in het dossier aanwezig waren, maar dat de handtekeningen op deze machtigingen aanzienlijk verschilden. Hierdoor was de kantonrechter gerechtigd om een kopie van het identiteitsbewijs van [betrokkene] te verlangen.
Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek van [A] tot vergoeding van kosten af. De uitspraak werd gedaan door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier, en werd openbaar uitgesproken.