ECLI:NL:GHARL:2017:9108

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 oktober 2017
Publicatiedatum
20 oktober 2017
Zaaknummer
WAHV 200.183.429
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Arntz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de niet-ontvankelijkheid van het beroep van de gemachtigde in het kader van WAHV

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 24 november 2015 het beroep van [A] niet-ontvankelijk had verklaard. De kantonrechter oordeelde dat [A] niet kon aantonen dat hij gemachtigd was om namens [betrokkene] op te treden, omdat hij geen kopie van het identiteitsbewijs van [betrokkene] had overgelegd, ondanks herhaaldelijke verzoeken van de kantonrechter.

[A] heeft hoger beroep ingesteld en betoogd dat er geen reden was om aan zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid te twijfelen. Hij stelde dat er een geldige machtiging was overgelegd en dat er geen wettelijke verplichting bestond om een kopie van het legitimatiebewijs bij de machtiging te voegen. Ook voerde hij aan dat de officier van justitie de machtiging al had aanvaard.

Het hof oordeelde echter dat de kantonrechter de bevoegdheid had om te verifiëren of [A] gerechtigd was om het beroep in te stellen, zoals bepaald in artikel 9 van de WAHV. Het hof constateerde dat er twee machtigingen in het dossier aanwezig waren, maar dat de handtekeningen op deze machtigingen aanzienlijk verschilden. Hierdoor was de kantonrechter gerechtigd om een kopie van het identiteitsbewijs van [betrokkene] te verlangen.

Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek van [A] tot vergoeding van kosten af. De uitspraak werd gedaan door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

WAHV 200.183.429
19 oktober 2017
CJIB 186887897
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant
van 24 november 2015
betreffende
[A] ,
kantoorhoudende te [B] ,
beweerdelijk optredende voor [betrokkene] ,
wonende te [D] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

[A] heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft bij de bestreden beslissing het beroep van [A] niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat deze gemachtigd was om namens de betrokkene, [betrokkene] , op te treden en/of zijn belangen te behartigen. De kantonrechter heeft daarbij overwogen dat [A] , hoewel de kantonrechter daarom uitdrukkelijk had gevraagd, niet een kopie van het identiteitsbewijs van de betrokkene heeft overgelegd en daarvoor ook geen verklaring heeft gegeven.
2. [A] stelt in hoger beroep dat er voor de kantonrechter geen enkele reden bestond om aan zijn - [A] - vertegenwoordigingsbevoegdheid te twijfelen. Hij voert daartoe aan dat er een geldige machtiging is overgelegd, dat geen wettelijk voorschrift verplicht dat een machtiging wordt voorzien van een kopie van het legitimatiebewijs van de betrokkene en dat de betrokkene alle kenmerkende gegevens heeft verstrekt op basis waarvan [A] administratief beroep en beroep bij de kantonrechter heeft ingesteld. De kantonrechter is voorts niet bevoegd om een machtiging en legitimatiebewijs van de betrokkene te verlangen omdat de officier van justitie de machtiging reeds had aanvaard.
3. Met betrekking tot dit laatste overweegt het hof dat de kantonrechter een zelfstandige bevoegdheid heeft om vast te stellen of beroep tegen de beslissing van de officier van justitie is ingesteld door een persoon die daartoe -gelet op artikel 9, eerste lid, eerste volzin, van de WAHV- gerechtigd is. Dit bezwaar treft geen doel.
4. Het hof kan [A] evenmin volgen in zijn bezwaar dat er voor de kantonrechter geen enkele reden bestond om aan zijn - [A] - vertegenwoordigingsbevoegdheid te twijfelen. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat er zich in het dossier twee machtigingen bevinden, een van 27 januari 2015 en een van 15 maart 2015. Beide machtigingen dateren van voor de beslissing van de officier van justitie. Beide machtigingen zijn, volgens de inhoud daarvan, afgegeven door [betrokkene] , wonende te [D] . De onder deze machtigingen geplaatste handtekeningen verschillen echter aanzienlijk. Onder deze omstandigheden heeft de kantonrechter, in het kader van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie, een machtiging van [betrokkene] met daarbij gevoegd een kopie van zijn identiteitsbewijs, kunnen verlangen.
5. Gelet op het voorgaande treft hetgeen [A] heeft aangevoerd geen doel. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bevestigen.
6. Gegeven deze beslissing zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.