In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de gebruiksvergoeding en partneralimentatie na de echtscheiding van partijen. De man en vrouw zijn in 1986 met elkaar gehuwd en hebben samen vier kinderen. De man heeft de rechtbank verzocht om de echtscheiding uit te spreken, terwijl de vrouw een verzoek heeft ingediend voor partneralimentatie van € 1.406,- per maand. Daarnaast heeft de man verzocht om een gebruiksvergoeding van € 165,- per maand voor de woning die de vrouw bewoont. De rechtbank heeft in eerste aanleg de partneralimentatie vastgesteld op € 1.140,95 per maand en de gebruiksvergoeding op € 103,- per maand. De man is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissingen, terwijl de vrouw incidenteel hoger beroep heeft ingesteld tegen de gebruiksvergoeding.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en de grieven van beide partijen besproken. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw in de gemeenschappelijke woning woont en de man geen gebruik maakt van de woning. Het hof oordeelt dat het redelijk is om een gebruiksvergoeding aan de vrouw op te leggen, en heeft de gebruiksvergoeding vastgesteld op € 92,- per maand. Wat betreft de partneralimentatie heeft het hof de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 1.589,- netto per maand, en heeft de man verplicht om een bijdrage te betalen van € 586,- bruto per maand tot 1 juli 2018 en € 408,- bruto per maand vanaf die datum. De vrouw moet het teveel ontvangen bedrag aan partneralimentatie terugbetalen aan de man. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.