Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Meier van 11 augustus 2017 met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. Oosterhuis-Boeve van 14 augustus 2017 met productie(s);
3.De vaststaande feiten
opgesteld, welke bij deze Vaststellingsovereenkomst is gevoegd, hetwelk voor de
kinderalimentatie deel uitmaakt van deze vaststellingsovereenkomst.
kinderrekening zal openen. Deze kinderrekening is bedoeld om de kosten van de
kinderen, anders dan dagelijkse verzorging en voeding, uit te bekostigen. Vader
en moeder storten de in artikel 7 van het Ouderschapsplan genoemde bedragen op
de rekening. Bovendien wordt de kinderbijslag daarop overgemaakt. Vader en
moeder beheren het geld gezamenlijk. Een en ander zoals omschreven in het
Ouderschapsplan.
betaalt, zodra zijn draagkracht dat toelaat. Op dit moment heeft partij B geen
draagkracht.
gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden, behoudens het bepaalde
in art. 1:159 lid 3 BW (..).
[a-straat] 3, [B] (hierna: de woning).
afgesloten bij Coöperatieve Rabobank [E] U.A. te [D] en de
Rabohypotheekbank N.V. te Amsterdam, onder hypotheeknummer [00000]
, ten bedrage van € 400.000,-, onder hypotheeknummer [00001]
, ten bedrage van € 200.000,-. Opgenomen is, volgens opgave van
partijen, circa € 430.146,-. De hypothecaire geldlening staat op naam van beide
partijen. De WOZ-waarde is, volgens de gemeente, € 625.000,-.
biedende. Daartoe hebben partijen inmiddels een makelaar ingeschakeld.
feitelijk per genoemde datum partij A de woning zal moeten verlaten. (…)
vanwege het bezit van een eigen woning. Indien partij B meer dan 50% van de
hypotheeklasten voor zijn rekening moet nemen, die feitelijk door partij A gedragen
zouden moeten worden, omdat partij A voor 50% eigenaar is, zal het resterende deel
worden aangemerkt als partneralimentatie (..).
1.(…)
hypotheek van de woning volledig betaald; ook het deel dat normaliter voor rekening
van partij A behoort te komen. Het betreft 50% van de netto-maandelijkse
hypotheeklasten ad € 660,- gedurende 9 maanden, in totaal € 5.940,-. Dit bedrag zal
partij B mettertijd met partij A verrekenen, bij voorbeeld bij verkoop van de woning.
Deze inkomsten kunnen worden aangemerkt als een bijdrage in het levensonderhoud
van de kinderen in die periode. Verrekening van deze inkomsten is dan ook niet aan de
orde (..)."
"(..)
Artikel 7 Kinderalimentatie7.1 Kosten van levensonderhoudDe kosten van levensonderhoud van de kinderen zijn door de ouders in onderling overleg en begroot op
€ 1.135 per maand en de ouders zullen naar rato van hun draagkracht/inkomen daarin bijdragen. Daarbij
is uitgegaan van een netto-inkomen van vader van € 2.400 per maand en van moeder € 736 per maand.
De draagkracht is respectievelijk € 663 en € 50 per maand.
Gelet op de gangbare normering, genoemd in de Tremanormen, brengt dit met zich mee dat vader
maandelijks € 633,- stort op de kinderrekening ten behoeve van het levensonderhoud van de kinderen,
indien de kinderen bij moeder wonen en de kinderen om het weekend bij vader verblijven.
Nu [de minderjarige1] heeft meegedeeld zowel bij vader als bij moeder te willen wonen in een verhouding van 3
respectievelijk 4 dagen per week heeft dit geen noemenswaardige financiële gevolgen voor de
maandelijkse storting door vader; deze wordt € 622,-.
Voor grote uitgaven, met betrekking tot het levensonderhoud van de kinderen, zullen de ouders naar rato
van hun draagkracht/inkomen hierin bijdragen. Voor dat deze uitgave gedaan wordt zullen de ouders eerst
overleggen over de noodzaak van deze uitgave en afspraken maken over de te betalen kosten per ouder.
Indien de ouders willen afwijken van de kinderalimentatie is dit slechts mogelijk als er sprake is van een
zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat degene die wijziging verzoekt naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid niet langer aan de overeenkomst kan worden gehouden.
kinderalimentatie van € 633 op de kinderrekening. Vervolgens telkens op of rond de eerste van de maand.
(…)"
omstreeks 30 oktober 2017 plaatsvinden.
€ 110,- per kind per maand aan de vrouw is verschuldigd als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de bij haar wonende kinderen. [de minderjarige1] is in september/oktober 2015 ook bij de vrouw gaan wonen. Dit heeft geleid tot een beslissing in kort geding van
30 oktober 2015, waarbij het hoofdverblijf van [de minderjarige1] voorlopig bij de vrouw is bepaald. Het hoofdverblijf van [de minderjarige2] is nadien door de rechtbank bij beschikking van 20 januari 2016 definitief bij de vrouw bepaald.
- dat de man voor [de minderjarige1] met ingang van 1 oktober 2015 of 1 november 2015 dan wel
met ingang van de dag van indiening van het verzoekschrift of een door de rechtbank
te bepalen datum, een kinderbijdrage van € 400,- per maand dan wel € 175,- per
maand of een door de rechtbank te bepalen bedrag dient te voldoen;
- dat de bij de voormelde beschikking aan de man opgelegde kinderbijdragen voor
[de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] worden gewijzigd en bepaald op € 400,- per kind per maand of
€ 175,- per kind per maand dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag.
4.De omvang van het geschil
I. de door de man ten behoeve van [de minderjarige1] te betalen kinderbijdrage te bepalen op € 400,-
per maand, althans zodanig bedrag als het hof redelijk acht, zulks met ingang van 1
oktober 2015 of 1 november 2015 dan wel met ingang van de dag van indiening van
het inleidend verzoekschrift;
II. met wijziging van de beschikking van 9 maart 2015 de door de man aan de vrouw te
betalen kinderbijdragen voor [de minderjarige3] , [de minderjarige2] en [de minderjarige4] , te bepalen op € 400,- per kind per
maand met ingang van de dag van indiening van het inleidend verzoekschrift, derhalve
12 februari 2016 (een en ander zoals in de brief van 11 augustus 2017 is toegelicht),
althans zodanig bedrag als het hof redelijk acht.
De geschilpunten
- de ingangsdatum van de (gewijzigde) kinderbijdragen;
- de behoefte van de kinderen;
- de draagkracht van de man op het punt van zijn inkomen en woonlasten;
- de aanvaardbaarheidstoets c.q. extra lasten bedoeld in paragraaf 7.2 van de Aanbevelingen
van de expertgroep alimentatienormen.
5.De motivering van de beslissing
€ 290,- per kind per maand. Overigens volgt uit het voorgaande dat geen aanleiding bestaat de man op te dragen om de aangiften inkomstenbelasting met betrekking tot de jaren 2012 en 2013 over te leggen nu die niet relevant zijn.
€ 915,46 netto per maand) en een kindgebonden budget in 2016 van € 184,- per maand. In de draagkrachttabel 2016 leidt dat volgens de vrouw tot een minimale draagkracht van € 25,- per kind per maand en in totaal kan volgens haar uit worden gegaan van een draagkracht bij haar van € 100,- per maand.
De draagkracht van de man5.18 De rechtbank heeft in de bestreden beschikking in de draagkrachtformule ten aanzien van de man rekening gehouden met de werkelijke woonlasten van de man in plaats van met forfaitaire woonlasten. Die werkelijke woonlasten zijn door de rechtbank berekend op
€ 1.892,- per maand bestaande uit de netto hypotheeklasten voor de vrouw van € 851,-, het hypotheekrente deel van de man van € 530,-, hypotheekaflossing/premie levensverzekering van € 136,- per maand, alsmede € 375,- overige eigenaarslasten. Een en ander leidt in de draagkrachtformule volgens de rechtbank tot een draagkracht van in totaal
€ 28,- per maand oftewel € 7,- per kind per maand.
€ 147,49 per maand. Daarnaast is sprake van een maandelijkse storting van € 100,- voor de aan de hypotheek gekoppelde Opbouw spaarrekening ( [00005] ). Partijen zijn het erover eens dat die ook als woonlast voor de man mee moet worden genomen. Naar het oordeel van het hof heeft de man het door de vrouw aan de hand van voormeld overzicht gestelde totaalbedrag van afgerond € 1.678,- per maand onvoldoende betwist zodat het hof daar in deze procedure vanuit zal gaan als zijnde de totale bruto hypotheekrentelast per maand. Rekening houdend met de -overigens niet door de man betwiste belastingteruggave van
€ 645,- per maand leidt dat tot een netto hypotheeklast van € 1.033,- per maand. Daarnaast zal het hof rekening houden met voormelde maandelijkse storting van € 100,- voor de aan de hypotheek gekoppelde Opbouw spaarrekening.
€ 1.469,- netto per maand (€ 1.033,- + € 100,- + € 300,- + € 36,-). Het hof ziet geen aanleiding ervan uit te gaan dat de man de woonlasten kan delen met zijn partner reeds omdat de man onderbouwd heeft gesteld dat zij sinds februari 2016 niet meer samenwonen.
ex aequo et bono een bedrag van € 4.000,- netto per jaar, zijnde afgerond € 333,- per maand in aanmerking nemen als inkomen uit paardenstalling.
5.28 Het voorgaande betekent dat het hof in de draagkrachtformule uit zal gaan van een NBI bij de man van € 3.103,- per maand.
€ 219,- per maand) en voor [de minderjarige1] is die nominaal afgerond € 44,- per maand. De totale nominale zorgkorting waarop de man aanspraak zou kunnen maken bedraagt dus afgerond
€ 263,- per maand.
(€ 263,- minus € 255,-). De door de man aan de vrouw verschuldigde kinderbijdrage kan daarmee worden bepaald op afgerond € 135,- per kind per maand (€ 549,- minus € 8,- / 4).
6.De slotsom
7.De beslissing
24 oktober 2017 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A.T. Harkema, griffier.