Beoordeling
1. Bij de bestreden beslissing heeft de kantonrechter het beroep, ingesteld door
[gemachtigde] - in die procedure de (pretense) gemachtigde -, niet-ontvankelijk verklaard nu [gemachtigde] volgens de kantonrechter een machtiging heeft overgelegd die niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. De kantonrechter heeft met betrekking tot de machtiging - die op 6 juni 2013 door [betrokkene] is ondertekend - overwogen dat deze, wegens de algemene bewoordingen ervan, geen bijzondere volmacht inhoudt om beroep in te stellen tegen de inleidende beschikking met bovenvermeld CJIB-nummer, waarbij aan [betrokkene] een administratieve sanctie is opgelegd.
2. Onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en van de Hoge Raad betoogt [gemachtigde] dat de door hem overgelegde machtiging toereikend is. Volgens [gemachtigde] heeft de kantonrechter het bepaalde in artikel 3:62 van het Burgerlijk Wetboek (BW) miskend. Daarnaast heeft de kantonrechter ook geen gelegenheid geboden het verzuim te herstellen binnen de in de Procesregeling bestuursrecht 2013 opgenomen termijn van vier weken.
3. Ingevolge artikel 8:24, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een betrokkene zich in een procedure bij de bestuursrechter laten bijstaan of vertegenwoordigen door een gemachtigde en kan van een gemachtigde worden verlangd dat hij een schriftelijke machtiging overlegt. Deze bepaling leent zich voor analoge toepassing door de kantonrechter in een WAHV-procedure.
4. Het beroep dat ter beoordeling van de kantonrechter stond is het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie. De kantonrechter heeft het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een deugdelijke machtiging om beroep in te stellen tegen de inleidende beschikking. Of sprake was van een toereikende volmacht om beroep in te stellen tegen de inleidende beschikking, stond echter niet ter beoordeling van de kantonrechter, omdat dit niet de toepassing van een bepaling van openbare orde betreft die ambtshalve moet worden getoetst. Aldus is de beslissing van de kantonrechter niet voorzien van een deugdelijke motivering. Voor zover de kantonrechter van oordeel was dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden geacht wegens het ontbreken van een deugdelijke machtiging, overweegt het hof het volgende.
5. Het hof stelt vast dat [gemachtigde] bij het instellen van het beroep tegen de inleidende beschikking van 22 mei 2013 een stuk heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij op 6 juni 2013 door [betrokkene] is gemachtigd om, kort gezegd, hem te vertegenwoordigen in procedures tegen boetes, parkeerbelastingen, gemeentelijke belastingen en WOZ-aanslagen en daartoe alle handelingen te verrichten die [gemachtigde] nodig acht. De machtiging is algemeen geformuleerd en ziet niet specifiek op één of meer nader aangeduide zaken.
6. Kennelijk heeft [betrokkene] door het afgeven van deze machtiging willen bewerkstelligen dat [gemachtigde] hem in voorkomende zaken met betrekking tot, voor zover hier van belang, administratieve sancties als gemachtigde vertegenwoordigt in administratief beroep bij de officier van justitie, in beroep bij de kantonrechter en in hoger beroep bij het hof. Een algemeen geformuleerde machtiging als de onderhavige is op zichzelf niet in strijd met artikel 8:24 van de Awb of andere wettelijke voorschriften. Een machtiging moet wel zodanig specifiek zijn dat daaruit de grenzen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid kunnen worden afgeleid. Uit de tekst van de machtiging blijkt genoegzaam dat [gemachtigde] gerechtigd was om namens [betrokkene] beroep in te stellen tegen de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep. Voorts is niet gebleken dat zich een omstandigheid als bedoeld in artikel 3:72 van het BW heeft voorgedaan als gevolg waarvan de volmacht is geëindigd. Het hof stelt derhalve vast dat sprake is van een rechtsgeldige machtiging. Van een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb is niet gebleken. De beslissing van de kantonrechter kan geen stand houden. Het hof zal de zaak, naar analogie van artikel 20d, tweede lid, van de WAHV, terugwijzen naar de rechtbank ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest.
7. [gemachtigde] heeft namens betrokkene [betrokkene] verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Nu het hof heeft vastgesteld dat de door [gemachtigde] bij de kantonrechter overgelegde machtiging rechtsgeldig is, moeten het beroep bij de kantonrechter en bijgevolg het hoger beroep bij het hof worden aangemerkt als te zijn ingesteld namens betrokkene [betrokkene]. De betrokkene wordt in hoger beroep in het gelijk gesteld, zodat de gevraagde kosten, voor zover deze het hoger beroep regarderen, naar het oordeel van het hof voor vergoeding in aanmerking komen.
8. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. [gemachtigde] heeft als gemachtigde van de betrokkene de volgende proceshandeling verricht: het indienen van een hoger beroepschrift. Aan het indienen van het hoger beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt (bij hoger beroepen ingediend na 1 januari 2015, zoals in dit geval) € 490,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 245,- (= 1 x € 490,- x 0,5).