In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 17 december 2015 het beroep van de betrokkene tegen een administratieve sanctie ongegrond verklaarde. De sanctie van € 370,- was opgelegd voor het parkeren op een invalidenparkeerplaats zonder geldige invalidenparkeerkaart. De gedraging vond plaats op 8 oktober 2014 te Waalwijk. De gemachtigde van de betrokkene stelde dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie had moeten vernietigen wegens schending van de hoorplicht. Het hof oordeelt dat de kantonrechter terecht, maar op verkeerde gronden, heeft geoordeeld dat het beroep op schending van de hoorplicht niet kan slagen. Het hof stelt vast dat de gemachtigde en de betrokkene geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om ter zitting te worden gehoord, waardoor het verzuim niet kon worden hersteld. Het hof concludeert dat de sanctie terecht aan de kentekenhouder is opgelegd, omdat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding was. De beslissing van de kantonrechter wordt bevestigd, met verbetering van gronden, en het verzoek om proceskostenvergoeding wordt afgewezen.