Uitspraak
wonende te [C] .
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissingen van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, die op 6 januari 2017 de beroepen van de betrokkene niet-ontvankelijk heeft verklaard. De betrokkene had niet tijdig zekerheid gesteld voor de betaling van administratieve sancties en administratiekosten, zoals vereist door de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). De kantonrechter had in een tussenbeslissing van 26 oktober 2016 vastgesteld dat de betrokkene niet binnen de gestelde termijn zekerheid had gesteld. De betrokkene had wel geprobeerd het bedrag via internetbankieren over te maken, maar dit was niet gelukt. Vervolgens had hij op 25 november 2016 contant geld naar de rechtbank gebracht, maar dit werd niet geaccepteerd door de rechtbankmedewerker, die hem vertelde dat alleen 'IBAN-geld' geaccepteerd kon worden.
Het hof oordeelt dat de wet geen mogelijkheid biedt om contant te betalen bij de griffie van de rechtbank en dat het de verantwoordelijkheid van de betrokkene was om contact op te nemen met zijn bank na de mislukte overschrijving. Het hof bevestigt dat de betrokkene niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan de verplichting tot zekerheidstelling, en dat de kantonrechter terecht de beroepen niet-ontvankelijk heeft verklaard. De klacht van de gemachtigde dat de kantonrechter hem niet voor een vervolgzitting heeft opgeroepen, wordt eveneens verworpen, aangezien de wet in dit geval geen hoorplicht voorschrijft.
Uiteindelijk bevestigt het hof de beslissingen van de kantonrechter, waardoor de bezwaren van de betrokkene tegen de opgelegde sancties niet verder worden beoordeeld.