ECLI:NL:GHARL:2017:9619

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
WAHV 200.184.384
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Sekeris
  • J. Verstraaten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter over parkeerboete en de vereiste onmiddellijkheid van in- en uitstappen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, die op 26 november 2015 het beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd gekregen voor het parkeren in strijd met een parkeerverbod op 23 juni 2014. De betrokkene stelde dat hij slechts was uitgestapt om bij de bakker te vragen of parkeren was toegestaan, terwijl de bestuurder en passagiers in het voertuig bleven zitten. De verbalisant had het voertuig aangetroffen zonder dat er activiteiten rondom het voertuig waarneembaar waren, en had de boete opgelegd op basis van de overtreding van artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Het hof oordeelde dat de tijd die de betrokkene nodig had om uit te stappen en bij de bakker te vragen, langer was dan de tijd die nodig is voor het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers. Hierdoor was er geen sprake van de vereiste onmiddellijkheid. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en oordeelde dat de sanctie terecht was opgelegd aan de kentekenhouder, aangezien de verbalisant niet aanstonds had kunnen vaststellen wie de bestuurder was.

Uitspraak

WAHV 200.184.384
7 november 2017
CJIB 182785891
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel
van 26 november 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “als bestuurder van een voertuig parkeren in strijd met parkeerverbod/parkeerverbodszone (bord E1)”, welke gedraging zou zijn verricht op 23 juni 2014 om 19.03 uur op de Pikeursbaan te Deventer met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
De gemachtigde van de betrokkene blijft er in hoger beroep bij dat de boete ten onrechte is opgelegd. De betrokkene is bij de bakkerszaak uitgestapt om te vragen of daar geparkeerd mocht worden, terwijl de bestuurder en de passagiers in het voertuig met draaiende motor bleven zitten. In de tussentijd werd door de verbalisant bij - naar het hof begrijpt - de bestuurder aangegeven dat parkeren ter plaatse niet was toegestaan, waarna het voertuig vervolgens op een daartoe door de verbalisant aangewezen parkeerplaats is neergezet. Uiteindelijk is er alsnog een bekeuring uitgeschreven, aldus de gemachtigde.
De onderhavige gedraging betreft een overtreding van artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) in samenhang met bord E1 van Bijlage 1 bij dat reglement. Artikel 62 van het RVV 1990 houdt in:
“Weggebruikers zijn verplicht gevolg te geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden.”
Bord E1 van Bijlage 1 van de RVV 1990 houdt een parkeerverbod in.
4. Artikel 1 van het RVV 1990 verstaat onder parkeren:
“Het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.”
5. In WAHV-zaken biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
6. De verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht komt overeen met de in de inleidende beschikking vermelde gegevens.
7. In een aanvullend proces-verbaal van 20 augustus 2015 heeft de verbalisant onder meer het volgende verklaard:
"Tijdens parkeertoezicht op 23 juni 2014, omstreeks 19:03 uur, trof ik, verbalisant het voertuig van betrokkene aan. Dit voertuig was voorzien van het kenteken [00-YY-YY] , van het merk Peugeot, grijs van kleur. Dit voertuig stond geparkeerd in een parkeerverbod zone op de openbare weg, locatie "Pikeursbaan ter hoogte van nummer 80a" te Deventer (…).
Ik, verbalisant heb geen activiteiten rondom dit voertuig waargenomen. Ik heb een waarnemingstijd in acht genomen van ongeveer 5 minuten. Binnen deze tijd heb ik niks waargenomen.
Betrokkene beweerd in zijn bezwaarschrift nadat zij vertrokken zijn ik een bekeuring heb uitgeschreven. Ik heb ter plaatse een foto genomen met mijn hand terminal van het voertuig die ik heb aangetroffen.
Ik verbalisant, zag dat er geen laad of los activiteiten gaande was of dat er personen in of uit stapte. Ik heb daarom een bekeuring uitgeschreven (…)"
8. Gelet op het verweer van de betrokkene heeft de advocaat-generaal de verbalisant nogmaals verzocht om een aanvullend proces-verbaal. De verbalisant verklaart in dit proces-verbaal van 24 juni 2016 als volgt:
"Gedurende 5 minuten zag ik geen laad of los activiteiten rondom dit geparkeerde voertuig. Ik zag dat er geen personen in of uit stapte in dit voertuig. Ik hoorde dat het voertuig uitgeschakeld stond. Ik nam geen personen waar in dit voertuig. Bij het plegen van deze gedraging heb ik niemand gesproken voordat ik deze gedraging uitschreef.
Bij de afronding van het invoeren van deze gedraging in de handterminal zag ik dat een vrouw de broodjeszaak uitliep. Ik had direct oogcontact met deze vrouw. Ik vroeg deze vrouw of zij de eigenaar was van dit voertuig en vroeg (…) haar of zij de bestuurder was van dit voertuig. Ik hoorde deze vrouw antwoordden "Ja". Ik heb deze vrouw direct de bekeuring aangezegd. Ik heb deze vrouw uitgelegd waarom zij de bekeuring kreeg (…).
9. Voor zover de gemachtigde zich op het standpunt stelt dat er geen sprake is geweest van parkeren, overweegt het hof het volgende. Uit de verklaring van de verbalisant komt naar voren dat er gedurende vijf minuten geen laad- en losactiviteiten hebben plaats gevonden. De gemachtigde stelt in dit verband dat de betrokkene is uitgestapt om bij de bakker te vragen of er ter plaatse mocht worden geparkeerd en dat het voertuig in de tussentijd zo'n 3 minuten met draaiende motor heeft stilgestaan. De tijd die aldus verstreken is, is langer dan de tijd die nodig is voor het
onmiddellijkin- of uitstappen van passagiers. Het voertuig is immers meerdere minuten blijven staan nadat de betrokkene was uitgestapt, zodat van de vereiste onmiddellijkheid geen sprake is. Derhalve is komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
10. Het hof ziet in hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant dat hij bij het waarnemen van de gedraging geen personen in of bij het voertuig heeft gezien. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat door de verbalisant tot tweemaal toe op ambtsbelofte een aanvullend proces-verbaal is opgesteld over het constateren van de gedraging. Voorts bevat het dossier een foto van de gedraging, hetgeen naar het oordeel van het hof bevestigt dat de verbalisant het voertuig zonder een bestuurder en/of passagiers heeft aangetroffen en tot bekeuren op kenteken is overgegaan. Het hof gaat dan ook uit van de verklaring van de verbalisant, dat de betrokkene pas na het constateren van de gedraging door de verbalisant is aangesproken en de boete op dat moment is aangezegd. Uit deze gang van zaken volgt dat de verbalisant niet aanstonds heeft kunnen vaststellen wie de bestuurder van het voertuig was. Gelet hierop is de sanctie terecht - overeenkomstig artikel 5 van de WAHV - aan de kentekenhouder van het voertuig opgelegd. Het hof ziet in de omstandigheid dat de verbalisant naderhand alsnog heeft vastgesteld dat de betrokkene de bestuurder van het voertuig was, geen aanleiding om de inleidende beschikking in die zin te wijzigen dat de sanctie aan de betrokkene als bestuurder wordt opgelegd.
11. Het voorgaande brengt mee dat de sanctie terecht is opgelegd en dat de kantonrechter het beroep op juiste gronden ongegrond heeft verklaard. Het hof zal de bestreden beslissing daarom bevestigen.
Beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Verstraaten als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.