ECLI:NL:GHARL:2017:9703

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
200.215.262/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheid van eiswijziging in hoger beroep en de gevolgen voor procesorde

In deze tussenbeschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 7 november 2017, wordt de toelaatbaarheid van een eiswijziging in hoger beroep besproken. De zaak betreft een geschil tussen [appellante], die haar aandeel in de eigendom van een paard [C] heeft verkocht aan [geïntimeerde], en [geïntimeerde], die zich verzet tegen de eiswijziging van [appellante]. De eiswijziging houdt in dat [appellante] stelt dat zij het paard in slechte staat heeft terugontvangen en dat zij schadevergoeding eist van [geïntimeerde].

De rolraadsheer overweegt dat de appellant in hoger beroep de bevoegdheid heeft om zijn eis of de gronden daarvan te wijzigen, mits dit niet leidt tot onredelijke vertraging van het geding of bemoeilijking van de verdediging. De rolraadsheer concludeert dat de eiswijziging van [appellante] niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde, aangezien deze tijdig is ingediend en voldoende is toegelicht in de memorie van grieven.

De rolraadsheer wijst erop dat het wettelijk stelsel het mogelijk maakt dat het hof als feitelijke instantie recht doet op de gewijzigde eis, en dat het gemis van een feitelijke instantie op zichzelf niet voldoende is om de eiswijziging te verwerpen. De bezwaren van [geïntimeerde] worden verworpen, en de zaak wordt verwezen naar de rol voor verdere procedure. De beslissing benadrukt het belang van proceseconomie en de mogelijkheid voor [geïntimeerde] om zich te verweren tegen de gewijzigde vordering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.215.262/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5189771 \ CV EXPL 16-7380)
rolbeschikking van 7 november 2017 in de zaak van:
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. F.Y. de Reus, kantoorhoudend te Assen.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep van 26 april 2017;
- de memorie van grieven tevens wijziging van eis (met producties);
- de akte van depot (USB-stick, prod. 5 bij MvG) van 21 augustus 2017 van [appellante] ;
- de akte inzake bezwaar tegen wijziging van eis, waarbij [geïntimeerde] verzet aantekent tegen de eiswijziging door [appellante] ;
- de akte verzet tegen bezwaar eiswijziging eis van [appellante] .
1.2
Partijen hebben een rolbeschikking gevraagd op het verzet tegen de eiswijziging en zij hebben hiertoe de stukken overgelegd.

2.De beoordeling

2.1
Het gaat in deze zaak in het kort om het volgende.
2.2
Op 21 april 2016 hebben partijen een overeenkomst gesloten, inhoudende dat [appellante] haar aandeel in de eigendom van het paard [C] voor € 13.500,- verkoopt aan [geïntimeerde] .
2.3
In het in eerste aanleg gewezen eindvonnis van 31 januari 2017 heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie grotendeels toegewezen en de vorderingen van [appellante] in reconventie afgewezen.
2.4
In de memorie van grieven tevens wijziging van eis heeft [appellante] haar eis op de in dat processtuk aangegeven wijze gewijzigd. Het gaat er hierbij met name om dat [appellante] stelt dat zij [C] van [geïntimeerde] in slechte staat heeft terugontvangen en dat zij de schade die zij hierdoor lijdt, door [geïntimeerde] vergoed wil zien.
2.5
[geïntimeerde] verzet zich tegen de eiswijziging, stellende (samengevat) dat de gewijzigde vordering een andere grondslag heeft dan de oorspronkelijke reconventionele vordering. De nieuwe grondslag (schade aan het paard) staat los van de vorderingen van [geïntimeerde] die in eerste aanleg zijn toegewezen, aangezien de grondslag daarvan was de levering van een non-conform paard. De wijziging van eis zal volgens [geïntimeerde] daarom een ontoelaatbare uitbreiding van het partijdebat tot gevolg hebben en de procedure onredelijk vertragen. Ook mist [geïntimeerde] een feitelijke instantie indien op deze vordering voor het eerst in hoger beroep zou worden beslist. [geïntimeerde] wordt hierdoor onredelijk in haar verdediging benadeeld. Tevens is de gewijzigde eis volgens [geïntimeerde] onduidelijk geredigeerd, zodat de eiswijziging alles bij elkaar genomen in strijd is met de goede procesorde.
2.6
De rolraadsheer overweegt dat op grond van art. 130 lid 1 Rv juncto art. 353 lid 1 Rv aan de appellant in principaal of incidenteel appel de bevoegdheid toekomt zijn eis of de gronden daarvan te wijzigen. De toelaatbaarheid van een eiswijziging moet, zo nodig ambtshalve, mede worden beoordeeld in het licht van de herstelfunctie van het hoger beroep. De grenzen van het toelaatbare worden echter overschreden indien de eiswijziging leidt tot onredelijke vertraging van het geding en/of tot onredelijke bemoeilijking van de verdediging.
2.7
De bevoegdheid om de eis of de gronden daarvan te wijzigen is in hoger beroep in die zin beperkt, dat de eiswijziging niet later dan bij memorie van grieven of antwoord dient plaats te vinden. Dit geldt ook als de vermeerdering van eis slechts betrekking heeft op de grondslag van hetgeen ter toelichting van de vordering door de oorspronkelijke eisende partij is gesteld. Op deze "in beginsel strakke regel" kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard. In alle gevallen geldt dat de eisverandering of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde (zie o.a. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959).
2.8
De eiswijziging van [appellante] voldoet aan de in 2.7 vermelde "in beginsel strakke regel", nu [appellante] de eiswijziging in haar memorie van grieven tevens wijziging van eis heeft opgenomen en toegelicht. Het geding in hoger beroep wordt in zoverre dan ook niet vertraagd door de eiswijziging/vermeerdering.
2.9
Het hoger beroep biedt de appellerende partij mede de gelegenheid voor het verbeteren en aanvullen van hetgeen zij zelf bij de procesvoering in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten. Zelfs indien de eiswijziging zou betekenen dat [appellante] in hoger beroep een standpunt inneemt dat haaks staat op hetgeen zij in eerste aanleg heeft bepleit, is dit toegestaan (HR 8 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8895). Ook geldt dat een verandering of vermeerdering van eis (zelfs nadat van grieven of van antwoord is gediend) toelaatbaar kan zijn, indien de eisverandering of -vermeerdering ertoe strekt te voorkomen dat een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen (HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771).
2.1
Tegen deze achtergrond bezien is de vordering van [appellante] - die erop neerkomt dat het paard [C] door [geïntimeerde] is teruggegeven in een zodanig slechte staat dat [appellante] [geïntimeerde] aansprakelijk houdt voor de schade - geen ontoelaatbare uitbreiding van het partijdebat, maar ligt deze in het verlengde daarvan. De proceseconomie is er niet mee gediend dat de gewijzigde vordering van [appellante] in een nieuwe bodemprocedure zou moeten worden beslist, te meer omdat [geïntimeerde] bij memorie van antwoord voldoende gelegenheid krijgt om zich te verweren tegen de gewijzigde vordering van [appellante] . En waar [geïntimeerde] stelt dat haar door de eisvermeerdering een feitelijke instantie wordt onthouden, oordeelt de rolraadsheer dat aan het wettelijk stelsel inherent is dat op de gewijzigde eis slechts door het hof als feitelijke instantie recht wordt gedaan. Het gemis van een feitelijke instantie is op zichzelf dan ook niet doorslaggevend en van bijzondere omstandigheden om daarvan af te wijken is in deze zaak niet gebleken. Het is voorts niet aan de rolraadsheer in het kader van bezwaar tegen de eiswijziging, maar aan de combinatie van het hof die deze zaak ten gronde zal beoordelen of de formulering van het petitum onduidelijk is, en zo ja: wat hiervan de gevolgen zijn. De door [geïntimeerde] gestelde onduidelijkheid is dan ook geen reden om de eiswijziging ontoelaatbaar te achten.
2.11
In de bezwaren van [geïntimeerde] ziet de rolraadsheer dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat zij door de eiswijziging van [appellante] onredelijk in haar verdediging wordt bemoeilijkt en/of dat het geding er onredelijk door zal worden vertraagd. Ambtshalve ziet de rolraadsheer evenmin grond voor een dergelijk oordeel.
2.12
De conclusie luidt dat de bezwaren van [geïntimeerde] tegen de eiswijziging van [appellante] zullen worden verworpen. Het hof zal derhalve recht doen op de eis van [appellante] zoals geformuleerd aan het slot van de memorie van grieven tevens wijziging van eis. De zaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.
De beslissing
De rolraadsheer:
verwerpt de bezwaren van [geïntimeerde] tegen de eiswijziging van [appellante] in hoger beroep;
verwijst de zaak naar de rol van
19 december 2017voor memorie van antwoord.
Deze rolbeschikking is gegeven door mr. J.H. Kuiper, rolraadsheer, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 7 november 2017 in bijzijn van de griffer.