Uitspraak
wonende te [C] .
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, die op 8 februari 2016 een beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had verzocht om vergoeding van kosten, wat door de kantonrechter werd afgewezen. De gemachtigde stelde dat de officier van justitie de betrokkene had moeten horen, omdat deze had aangegeven telefonisch toelichting te willen geven. Het hof oordeelt dat de bereidheid van de betrokkene om telefonisch toelichting te geven niet kan worden gezien als een formeel verzoek om te worden gehoord volgens artikel 7:17, sub d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de officier van justitie om de indiener van een beroepschrift te horen, maar stelt ook dat de omstandigheden van deze zaak niet voldoende waren om te concluderen dat er een verzoek om te horen was gedaan. De beslissing van het hof is genomen op 9 november 2017 en is openbaar uitgesproken.