ECLI:NL:GHARL:2017:9797

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2017
Publicatiedatum
10 november 2017
Zaaknummer
21-006042-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en vrijspraak van ontuchtige handelingen met minderjarige, veroordeling voor bezit van kinderpornografisch materiaal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1968 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor ontuchtige handelingen met een minderjarige werkneemster en het in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal. De verdediging voerde een preliminair verweer tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, omdat de officier van justitie getuigen zou hebben beïnvloed. Het hof concludeerde dat er inderdaad sprake was van een inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, maar dat deze niet ernstig genoeg was om de niet-ontvankelijkheid te rechtvaardigen. De verdachte werd vrijgesproken van de ontuchtige handelingen, omdat de bewijsvoering niet voldeed aan de 'unus testis, nullus testis'-regel, die vereist dat de verklaring van één getuige niet voldoende is zonder steunbewijs. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor het verwerven en in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal, waarvoor hij een gevangenisstraf van zes maanden kreeg opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze alleen bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006042-15
Uitspraak d.d.: 9 november 2017
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 13 oktober 2015 met parketnummer 18-730435-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 oktober 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank, bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering is doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. Y. Moszkowicz, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn minderjarige ondergeschikte en – kort gezegd – het verwerven en in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal, beide meermalen gepleegd. Verdachte werd hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van de tijd die door hem in verzekering is doorgebracht. De rechtbank heeft voorts de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot het bedrag van
€ 3.328,25, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij is voor het overige deel afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging

Ter terechtzitting van het hof van 26 oktober 2017 is door de raadsman van verdachte een preliminair verweer gevoerd, inhoudende - kort gezegd - dat de zaaksofficier van justitie tijdens een slachtoffergesprek op 17 september 2015 met het slachtoffer, getuige [benadeelde partij] , en haar ouders, tevens aangevers, specifieke informatie onder hun aandacht heeft gebracht teneinde (meer) bewijs voor het onder 1 ten laste gelegde te vergaren. Het betrof informatie over een in het oog springend fysiek kenmerk van verdachte, te weten het feit dat één van beide testikels sterk vergroot is. Dit zou getuige [benadeelde partij] opgevallen moeten zijn, indien er daadwerkelijk sprake zou zijn geweest van seksueel contact tussen haar en verdachte, terwijl zij daarover niet heeft verklaard.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat daarmee een ongeoorloofde beïnvloeding van getuigen heeft plaatsgevonden, strafbaar gesteld in artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht. Dit klemt temeer, aldus de raadsman, nu het een magistraat is die zich daaraan schuldig heeft gemaakt. Bovendien stelt de betreffende officier van justitie in een proces-verbaal van bevindingen van 21 september 2015 ten onrechte dat hij in dat gesprek slechts benoemd heeft dat er 'iets' is met het geslachtsdelen van verdachte, zonder te benoemen wat dat 'iets' zou zijn, hetgeen in tegenspraak is met wat de ouders van getuige [benadeelde partij] daarover op 25 september 2015 tegenover verbalisanten hebben verklaard. De officier van justitie zou daaraan wel degelijk nadere invulling hebben gegeven.
Nu een officier van justitie bewijsmateriaal in de mond van getuigen heeft gelegd, is er sprake van een ernstige inbreuk op de beginselen van een goede procesorde, waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijk proces tekort is gedaan. Daarop dient - aldus de raadsman - de sanctie van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging te volgen.
Het hof heeft zich daarop teruggetrokken in raadkamer om zich op het hiervoor weergegeven preliminaire verweer van de raadsman te beraden en is vervolgens tot het navolgende, ter terechtzitting gegeven oordeel gekomen:
In het Zwolsman-arrest (Hoge Raad 19-12-1995, NJ 1996) heeft de Hoge Raad als maatstaf gegeven dat een zo vergaande sanctie als de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie slechts kan volgen, indien sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
Het hof komt tot de conclusie dat er sprake is van een inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde. De wijze waarop tijdens het slachtoffergesprek bepaalde informatie ter sprake is gebracht is niet acceptabel. De vraag of daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan, moet positief worden beantwoord. De inbreuk is echter niet van een zodanige ernstige aard dat daaraan de vergaande consequentie van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te worden verbonden.
In het dossier bevindt zich zowel een proces-verbaal van bevindingen van de officier van justitie als een proces-verbaal van de latere verhoren van de ouders van het slachtoffer, waardoor inzichtelijk is gemaakt hoe die tot stand zijn gekomen en wat de inhoud daarvan is. Welke consequenties het handelen van de officier van justitie met betrekking tot deze processen-verbaal zal moeten hebben, zal het hof in het vervolg van de procedure beoordelen en dit kan door de raadsman bij wege van pleidooi aan de orde worden gesteld.
De raadsman heeft het hof bij pleidooi verzocht om bij arrest opnieuw te oordelen over het door hem gevoerde preliminaire verweer. Het hof stelt vast dat de raadsman daarbij geen nieuwe argumenten heeft aangedragen, die zouden nopen tot herziening van het ter terechtzitting reeds uitgesproken en hiervoor weergegeven oordeel van het hof. Het hof volstaat dan ook met de constatering dat er sprake is van een vormverzuim, waarbij inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde. Zoals gezegd, is deze inbreuk niet van een zodanig ernstige aard dat daaraan de uiterste consequentie van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie moet worden verbonden, daargelaten het feit dat verdachte daarmee - mede gelet op de hierna te nemen beslissing over het onder 1 ten laste - niet daadwerkelijk in zijn belangen is geschaad. Ten overvloede merkt het hof nog op dat de inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, zoals ter beoordeling stond in het door de raadsman aangehaalde Karman-arrest (Hoge Raad, 1 juni 1999, NJ 1999, 567) van een andere orde is dan in deze zaak het geval is. In die zaak heeft het openbaar ministerie toezeggingen aan een kroongetuige gedaan dat executie van een te verwachten rechterlijke beslissing omtrent de strafafdoening achterwege zou blijven, indien deze naar waarheid zou verklaren over zijn betrokkenheid en die van anderen bij de in die zaak ook aan de kroongetuige ten laste gelegde feiten. Het hof is van oordeel dat een zodanige miskenning van de verhouding tussen het openbaar ministerie en de rechter een aanzienlijk ernstiger inbreuk vormt op de beginselen van een behoorlijke procesorde dan hetgeen zich in dat verband in de onderhavige zaak heeft voorgedaan.
Het hof verwerpt dan ook opnieuw het verweer van de raadsman en verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 1 september 2013 tot en met 29 oktober 2013, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , in een restaurant en/of een schuur bij dat restaurant en/of in een slaapkamer in een boven dat restaurant gesitueerde woning, meerdere malen, althans eenmaal, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige bediende of ondergeschikte, te weten [benadeelde partij] , geboren [geboortedatum] , bestaande die ontucht uit
- het op schoot trekken en het kussen van die [benadeelde partij] en/of
- het betasten/strelen van die [benadeelde partij] aan haar kont en/of borst(en), in elk
geval haar lichaam, op en onder haar kleding en/of
- het uittrekken van (de) kleding van die [benadeelde partij] en/of
- het brengen van de hand van die [benadeelde partij] naar zijn, verdachtes, penis en/of
- het laten pijpen van hem, verdachte, door die [benadeelde partij] en/of het klaarkomen
in de mond van die [benadeelde partij] en/of
- het brengen van een van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die
[benadeelde partij] en/of
- het brengen van zijn, verdachtes, penis, nabij en/of in de vagina van die
[benadeelde partij]
2. hij in of omstreeks de periode van 1 september 2013 tot en met 29 oktober 2013, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , afbeeldingen van seksuele gedragingen, waarbij iemand die de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, heeft verworven en/of in bezit heeft gehad en/of zich door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe heeft verschaft, immers heeft hij verdachte (na vragen van hem, verdachte, daarnaar) meerdere foto's, waarop die [benadeelde partij] , geboren [geboortedatum] , (al dan niet gedeeltelijk) naakt (voor de camera) poseerde, en filmpjes, waarop die [benadeelde partij] zichzelf streelde en/of zich (in een zg. striptease) van haar kleding ontdeed, welke foto's en filmpjes die [benadeelde partij] (al dan niet via een spiegel) van zichzelf had gemaakt, ontvangen via WhatsApp en/of opgeslagen;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde

Onder 1 is ten laste gelegd dat verdachte, destijds restauranthouder te [plaats] , in de maanden september en oktober 2013 meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de toen 17-jarige, licht verstandelijk beperkte [benadeelde partij]
(hierna te noemen: [benadeelde partij] ), die in voormelde periode als bijbaantje, naast haar school, schoonmaak-werkzaamheden verrichtte in het restaurant van verdachte. Verdachte erkent persoonlijke aandacht te hebben gegeven aan zijn veel jongere ondergeschikte, hetwelk mogelijk een grensoverschrijdend karakter heeft gehad. Hij ontkent echter seksuele handelingen met haar te hebben gepleegd.
Het hof stelt vast dat de bewezenverklaring in eerste aanleg in overwegende mate rust op de verklaringen van getuige [benadeelde partij] . Daarbij dient het volgende vooropgesteld te worden. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze 'unus testis, nullus testis'-bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de verklaring van één getuige met betrekking tot de feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Het hiervoor bedoelde wettelijke voorschrift leidt ertoe dat - in een geval als het onderhavige, waarin de verklaringen van [benadeelde partij] en die van verdachte tegenover elkaar staan - de rechter de betrouwbaarheid van de verklaringen van [benadeelde partij] dient te beoordelen en daarnaast dient te bepalen of voor die verklaringen voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De juistheid van de kern van de tenlastelegging moet niet alleen uit de - in beginsel door het hof betrouwbaar bevonden - verklaringen van [benadeelde partij] volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal, dat bovendien afkomstig dient te zijn uit een andere bron.
Toepassing van het bovenstaande op deze zaak leidt tot het volgende oordeel. Bij zedenzaken gaat het niet zelden om een aangifte, waar tegenover de ontkennende verklaring van de verdachte staat. Kenmerkend voor dit soort zaken is, dat er geen directe getuigen zijn en vaak ook geen ander bewijs, zoals bijvoorbeeld forensisch bewijs. Dat geldt ook in deze zaak.
De rechtbank was van oordeel dat de verklaring van [benadeelde partij] in voldoende mate steun vindt in ander bewijsmateriaal. Zij heeft daartoe de verklaringen van [getuige 2] , tweelingbroer van [benadeelde partij] en eveneens werkzaam in hetzelfde restaurant gebezigd, alsmede die van een vriendin van [benadeelde partij] die op de telefoon van [benadeelde partij] diverse sms-berichtjes van verdachte heeft gelezen. Het hof stelt vast dat de inhoud van de verklaringen van [getuige 2] en die van de betreffende sms-berichtjes weliswaar duidt op als weinig gezond aan te merken betrekkingen tussen de toen 45-jarige verdachte en zijn toen 17-jarige, licht verstandelijk beperkte werkneemster, doch dat daaruit geen bevestiging kan worden gehaald van de ten laste gelegde seksuele gedragingen.
[benadeelde partij] wetenschap dat verdachte zwarte boxershorts droeg kan evenmin gebezigd worden voor het bewijs, mede omdat die wetenschap weliswaar kan bijdragen aan de mate van betrouwbaarheid van haar verklaring, maar niet als zelfstandig steunbewijs kan gelden. Dat laatste geldt mutatis mutandis evenzeer voor de - niet eenduidige - verklaringen omtrent het al dan niet afgeschoren schaamhaar van verdachte.
Uit het vorenstaande volgt dat het hof voor wat betreft de bruikbaarheid van het in eerste aanleg gebezigde steunbewijs tot een andere weging is gekomen dan de rechtbank in haar vonnis. Dit brengt mee dat verdachte - de 'unus testis, nullus testis'-regel in aanmerking nemende - wegens ontoereikend steunbewijs vrijgesproken dient te worden van het onder 1 ten laste gelegde.

Overwegingen omtrent het bewijs voor het onder 2 ten laste gelegde

Het hof acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste verwerven en in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal, te weten afbeeldingen met een expliciet seksuele strekking van de toen 17-jarige [benadeelde partij] .
Vaststaat, zowel op grond van de aangifte van de ouders van [benadeelde partij] , de verklaring van [benadeelde partij] zelf als die van verdachte, dat [benadeelde partij] op zijn verzoek foto's en filmpjes van zichzelf in seksueel getinte poses heeft gemaakt en die naar verdachte heeft verzonden.
De ouders hebben verklaard dat [benadeelde partij] hen een keer laat op de avond, toen het licht op haar slaapkamer nog brandde, schreeuwend de toegang heeft ontzegd. Ze troffen haar naakt aan, waarop zij geen redelijke verklaring kon geven. Later hoorden zij van hun dochter dat verdachte haar had gevraagd filmpjes van zichzelf te maken. Dit beeldmateriaal zeggen de ouders ook te hebben gezien op haar van verdachte gekregen mobiele telefoon, waarvan het beltegoed door verdachte werd betaald.
[benadeelde partij] heeft verklaard dat verdachte eerst een gewone foto vroeg en daarna een foto in ondergoed en vervolgens 'met alles uit'. Voorts heeft zij verklaard dat ze van verdachte een filmpje moest maken waarop zij langzaam alles uitdeed en zichzelf streelde. En dat [verdachte]
(het hof begrijpt: verdachte [verdachte] )de foto's en filmpjes bewaarde op een plek waar niemand bij kon, niet op zijn mobiel maar op internet zelf. Daar had hij een code voor, een soort mapje.
Verdachte heeft verklaard dat hij 'een stuk of 25 foto's en filmpjes' van [benadeelde partij] heeft gekregen, waarvan hij begrijpt dat die met seks te maken hebben. Daarop stond ze naakt, voor de spiegel. En: "Het kan best dat ik dit heb gevraagd". Verdachte zegt het beeldmateriaal aan zijn echtgenote, getuige [getuige 1] , te hebben getoond. Door [getuige 1] is verklaard dat verdachte die foto's en filmpjes bewaarde op app.box.com.
Voorts is door verbalisant [verbalisant] , zedenrechercheur, de telefoon van [benadeelde partij] onderzocht.
Volgens een proces-verbaal van bevindingen trof zij daarop onder meer aan:
- 6 striptease-acts, filmpjes van [benadeelde partij] in lingerie tot naakt aan toe;
- een douchefilmpje van de naakte [benadeelde partij] ;
- foto's van [benadeelde partij] in poserende positie.
Gezegd dient te worden dat dit beeldmateriaal niet de foto's en filmpjes betreft die [benadeelde partij] naar verdachte heeft gezonden, nu dat materiaal door [benadeelde partij] en kennelijk ook door verdachte is gewist. Gelet op de verklaring van [benadeelde partij] en de vaststelling dat op verzoek en op initiatief van verdachte foto's en filmpjes naar hem zijn gezonden, staat voor het hof vast dat die beelden een gelijksoortige inhoud hebben als het door verbalisant onderzochte beeldmateriaal. De hiervoor aangehaalde verklaringen in aanmerking nemende is het hof van oordeel dat de door verdachte gevraagde foto's en filmpjes van [benadeelde partij] moeten worden beschouwd als afbeeldingen van een minderjarige, die een onmiskenbaar seksuele strekking hebben. Dat het daadwerkelijk door [benadeelde partij] verzonden beeldmateriaal niet meer beschikbaar is staat naar het oordeel van het hof niet in de weg aan een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij in de periode van 1 september 2013 tot en met 29 oktober 2013, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , afbeeldingen van seksuele gedragingen, waarbij iemand die de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, heeft verworven en in bezit heeft gehad, immers heeft hij verdachte (na vragen van hem, verdachte, daarnaar) meerdere foto's, waarop die [benadeelde partij] , geboren [geboortedatum] , al dan niet gedeeltelijk naakt voor de camera poseerde, en filmpjes, waarop die [benadeelde partij] zichzelf streelde en zich in een zgn. striptease van haar kleding ontdeed, welke foto's en filmpjes die [benadeelde partij] al dan niet via een spiegel van zichzelf had gemaakt, ontvangen via WhatsApp en opgeslagen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, verwerven en bezit hebben, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verwerven en in bezit hebben van als kinderpornografisch aan te merken materiaal van zijn toenmalige minderjarige en verstandelijk beperkte werkneemster. De toedracht van een en ander is reeds uiteengezet in de overwegingen omtrent het bewijs van het onder 2 ten laste gelegde. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij daarbij misbruik heeft gemaakt van zijn machtspositie als werkgever, terwijl hij kon weten dat [benadeelde partij] (ook) vanwege het leeftijdsverschil en haar verstandelijke vermogens een gemakkelijk en kwetsbaar doelwit was. Uit de verklaringen van haar ouders, aangevers, komt naar voren dat [benadeelde partij] vatbaar is voor beïnvloeding, elk zelfvertrouwen ontbeert en moeilijk 'nee' kan zeggen. Uit haar ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring komt naar voren dat het gebeuren [benadeelde partij] diep heeft geraakt en bij haar opperste verwarring, woede en schaamte heeft veroorzaakt.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 september 2017, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, zij het vrijwel uitsluitend voor overtredingen van de Wegenverkeerswet en derhalve niet voor soortgelijke delicten.
De in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden is thans niet langer aan de orde, evenmin als de door de advocaat-generaal gevorderde oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, nu het hof verdachte vrijspreekt van het onder 1 ten laste gelegde, zwaarste feit.
Daargelaten het gegeven dat artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht het hof gebiedt om voor het onder 2 bewezen verklaarde een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, acht het hof een dergelijke straf ook anderszins - gelet op de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer van de overtreden wetsbepaling - passend en geboden. Aan verdachte zal daarom een gevangenisstraf worden opgelegd van na te melden omvang en modaliteit. Het voorwaardelijk deel daarvan dient verdachte ervan te weerhouden om opnieuw over te gaan tot het plegen van strafbare feiten van welke aard dan ook. Uit het oogpunt van vergelding zal aan verdachte daarnaast een taakstraf worden opgelegd van de wettelijk toegestane maximale duur.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedroeg € 3.328,25, bestaande uit een bedrag van € 2.800,- aan immaterieel geleden schade en een bedrag van € 528,25 aan materieel geleden schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
Uit het voorgaande blijkt dat het hof verdachte zal vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde. De vordering van de benadeelde partij is gebaseerd op schade, die geleden is als gevolg van zowel, en wellicht met name, het onder 1 ten laste gelegde als het onder 2 bewezen verklaarde. Nu het toerekenen van de door de benadeelde partij geleden schade naar beide feiten, in casu het splitsen van de op beide feiten betrekking hebbende vordering, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de benadeelde partij thans in haar vordering niet worden ontvangen. Zij kan haar vordering daarom slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 240b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. J.J. Beswerda, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 9 november 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H.K. Elzinga is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.