ECLI:NL:GHARL:2017:9798

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2017
Publicatiedatum
10 november 2017
Zaaknummer
21-001987-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van het uitgeven van vals geld in Almere

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk uitgeven van vals geld, specifiek een vals bankbiljet van 50 euro. De feiten vonden plaats op 14 januari 2015 op een markt in [plaats]. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar het hof concludeerde dat hij geen verifieerbare verklaring had voor de belastende feiten. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte samen met een medeverdachte betrokken was bij het uitgeven van vals geld. De medeverdachte had verklaard dat zij samen afspraken hadden gemaakt om vals geld uit te geven. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde de verdachte een taakstraf van 100 uren op, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis. Het hof benadrukte de ernst van het delict, gezien de ondermijning van het vertrouwen in de waarde van contant geld en de directe schade voor de ontvanger van het valse geld. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder psychische klachten, werden in overweging genomen, maar het hof vond geen aanleiding om de straf te matigen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001987-16
Uitspraak d.d.: 9 november 2017
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 5 april 2016 met parketnummer 16-008921-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 oktober 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de politierechter, bewezenverklaring van het ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. C.W. Dirkzwager, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair
50 dagen vervangende hechtenis ter zake van medeplegen van opzettelijk uitgeven van een vals bankbiljet.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 januari 2015 te [plaats] in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (een) als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) heeft uitgegeven (een) bankbiljet(ten) van 50 euro, dat/die verdachte en/of zijn medeverdachte(n) zelf heeft/hebben nagemaakt en/of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte en/of zijn medeverdachte(n), toen hij dat/die bankbiljet(ten) ontving(en), bekend was.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen omtrent het bewijs voor het ten laste gelegde

Verdachte is ten laste gelegd dat hij zich, tezamen met een ander of anderen, schuldig heeft gemaakt aan - kort gezegd - het uitgeven van vals geld. Verdachte heeft ten overstaan van verbalisanten en ter terechtzitting in eerste aanleg ontkend dat hij wist dat het onder hem aangetroffen bankbiljet van € 50,- vals was. Namens verdachte is ter terechtzitting van het hof betoogd dat hij van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Het hof heeft bij de beoordeling van het ten laste gelegde gelet op de navolgende feiten en omstandigheden.
Naar aanleiding van de melding van een bloemenverkoper aan de marktmeester, inhoudende dat getracht was om met vals geld te betalen, werd op 14 januari 2015 op de markt in [plaats] medeverdachte [medeverdachte] aangehouden, gelijktijdig met verdachte. [medeverdachte] heeft (uiteindelijk) verklaard dat hij een week eerder met verdachte had afgesproken dat zij 'dit zouden doen'. Dat wil zeggen: het uitgeven van van verdachte afkomstige valse briefjes van € 50,- bij marktkramen in [plaats] . Zij hadden daartoe op
14 januari 2015 om 13.00 uur afgesproken op het NS-station in [plaats] . Vaststaat dat in de daaraan voorafgaande nacht en ochtend tientallen Whatsapp-berichten werden gewisseld tussen verdachte en [medeverdachte] , welke deel uitmaken van het dossier. Hoewel daarin gebruik wordt gemaakt van verhullende 'straattaal' valt uit de inhoud van die berichten af te leiden dat de hiervoor genoemde afspraken werden gemaakt. Uit de verklaring van [medeverdachte] blijkt voorts dat er eerst één biljet zou worden uitgeprobeerd. Als dat werd geaccepteerd, zouden zij daarmee verder gaan. De medeverdachte zou een deel van het wisselgeld krijgen.
Vaststaat, zowel op grond van de aangifte van groenteman Kros als volgens de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] , dat laatstgenoemde met een vals biljet van € 50,- Surinaamse tomaten (kaki's) heeft gekocht bij een groentekraam op de markt in [plaats] . Hoewel aangever twijfelde aan de echtheid van het geld, heeft hij het briefje geaccepteerd en het wisselgeld van ongeveer € 47,- aan [medeverdachte] gegeven, die het vervolgens overdroeg aan verdachte. Vaststaat eveneens dat de [medeverdachte] getracht heeft om met een tweede van verdachte gekregen vals bankbiljet van € 50,- een bos rozen te kopen bij een bloemenkraam. De bloemenverkoper identificeerde het biljet echter direct als zijnde vals, waardoor de aankoop niet doorging, [medeverdachte] het biljet teruggaf aan verdachte en de bloemenverkoper de eerder genoemde melding aan de marktmeester deed.
[medeverdachte] noemt in zijn verklaringen verdachtes naam niet. Hij duidt hem aan als 'de jongen met de gele jas'. Verdachte droeg die middag, ook volgens zijn eigen verklaring, een gele jas. Uit een proces-verbaal van bevindingen, waarin camerabeelden worden beschreven van de route van het NS-Station naar de markt, blijkt dat [medeverdachte] en verdachte zich in elkaars gezelschap bevonden. Het hiervoor genoemde wisselgeld van ongeveer € 47,- en het valse bankbiljet werden onder verdachte aangetroffen.
Voor zover verdachte bereid is geweest te verklaren, heeft hij gezegd zelf opgelicht te zijn. Hij zou twee dagen eerder een telefoon hebben verkocht aan een hem onbekend persoon en daarvoor betaald zijn met het onder hem aangetroffen biljet van € 50,- en twee briefjes van
€ 10,-. Voorts zou hij zou in de 24 uur, voorafgaand aan zijn aanhouding, alleen met zijn moeder hebben geappt met een van een derde geleende telefoon. Van zijn eigen telefoon zou de batterij leeg zijn. Bovendien leent hij zijn telefoon uit aan iedereen die daarom vraagt, ook langdurig en in de nachtelijke uren.
Het hof concludeert dat verdachte geen redelijke, verifieerbare en de redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven voor de hem belastende feiten en omstandigheden. Zijn verklaring is aantoonbaar onjuist nu er gebleken is van betrokkenheid van verdachte bij de valsheid van niet één, maar twee bankbiljetten van € 50,-, die beiden - zo blijkt uit het dossier - hetzelfde serienummer droegen en kennelijk vrijwel op het eerste gezicht herkenbaar waren als vals of vervalst. Daarnaast blijkt uit de verklaring van de medeverdachte dat hij de hiervoor genoemde Whatsapp-berichten met verdachte heeft gewisseld en niet met een ander.
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, voor zover hierna bewezen is verklaard, heeft begaan en wel in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte] .
Het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 januari 2015 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een als echt en onvervalst bankbiljet heeft uitgegeven een bankbiljet van 50 euro, waarvan de valsheid of vervalsing verdachte en zijn medeverdachte, toen zij dat bankbiljet ontvingen, bekend was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk als echte en onvervalste bankbiljetten uitgeven van bankbiljetten waarvan de valsheid of vervalsing, hem, toen hij ze ontving, bekend was.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich, tezamen met zijn medeverdachte, schuldig gemaakt aan het uitgeven van een vals bankbiljet van € 50,-. Uit de inhoud van het proces-verbaal van politie kan gevoeglijk worden afgeleid dat hij voornemens was dat op grotere schaal te doen.
Het hof neemt in aanmerking dat het uitgeven van valse bankbiljetten het vertrouwen ondermijnt dat men dient te kunnen hebben in de waarde van contant geld. Bovendien dupeert het de ontvanger van het valse geld op de meest directe wijze. Deze geeft immers goederen af en betaalt wisselgeld terug in ruil voor een geheel waardeloos papier. In brede zin is het in circulatie brengen van vals geld ontwrichtend voor de economie. De wetgever heeft dan ook op het hier overtreden wetsartikel 209 van het Wetboek van Strafrecht niet voor niets een maximale strafbedreiging van negen jaren gevangenisstraf gesteld.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 september 2017, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, zij het in beperkte mate en niet voor soortgelijke feiten.
De politierechter heeft verdachte - zoals gezegd - veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis. De advocaat-generaal heeft overeenkomstig gevorderd. De raadsvrouw heeft aangevoerd - en dit onderbouwd met een schriftelijk stuk van I-Psy, een instelling voor interculturele psychiatrie - dat verdachte kampt met angstklachten en depressie, onder meer als gevolg van een eerdere verdenking van betrokkenheid bij een levensdelict waarvan hij is vrijgesproken. Een taakstraf van voornoemde omvang zou daarom niet aangewezen zijn.
Het hof is evenwel, met de advocaat-generaal, van oordeel dat deze zaak zich niet leent voor een gematigder straf dan in eerste aanleg is opgelegd en in hoger beroep gevorderd. De persoonlijke omstandigheden van verdachte maken dat niet anders, temeer daar de informatie over de psychische klachten van verdachte niet van recente datum is en de reclassering zeer wel in staat moet worden geacht om een passende invulling te geven aan de verdachte op te leggen taakstraf van de hiervoor genoemde duur.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 47, 63 en 209 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. J.J. Beswerda en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 9 november 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H.K. Elzinga is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.