ECLI:NL:GHARL:2017:9853
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- M. van Schuijlenburg
- A. Verdoorn
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van administratief beroep en de vereisten voor machtiging
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland van 16 november 2015. De zaak betreft de ontvankelijkheid van een administratief beroep dat door [D] is ingesteld tegen een beslissing van de officier van justitie. De kantonrechter had het beroep ongegrond verklaard en de beslissing van de officier van justitie bekrachtigd, met verbetering van gronden. De gemachtigde, [D], had verzuimd de gronden van het beroep op te geven en dit verzuim niet binnen de gestelde termijn hersteld.
Het hof oordeelt dat de kantonrechter ten onrechte de beslissing tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in stand heeft gelaten, omdat de gemachtigde wel een machtiging had overgelegd, maar deze niet specifiek genoeg was. De machtiging was algemeen geformuleerd en voldeed niet aan de eisen van artikel 2:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Desondanks kon de officier van justitie het beroep niet-ontvankelijk verklaren omdat de gemachtigde geen gronden van het beroep had opgegeven binnen de gestelde termijn.
Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter, maar met verbetering van gronden. Het hof concludeert dat de gemachtigde niet binnen de gestelde termijn de gronden van het beroep heeft opgegeven, waardoor het beroep niet-ontvankelijk kon worden verklaard. Het verzoek om vergoeding van proceskosten wordt afgewezen, omdat er geen gronden voor zijn.