ECLI:NL:GHARL:2017:9853

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 november 2017
Publicatiedatum
13 november 2017
Zaaknummer
WAHV 200.183.148
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Verdoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van administratief beroep en de vereisten voor machtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland van 16 november 2015. De zaak betreft de ontvankelijkheid van een administratief beroep dat door [D] is ingesteld tegen een beslissing van de officier van justitie. De kantonrechter had het beroep ongegrond verklaard en de beslissing van de officier van justitie bekrachtigd, met verbetering van gronden. De gemachtigde, [D], had verzuimd de gronden van het beroep op te geven en dit verzuim niet binnen de gestelde termijn hersteld.

Het hof oordeelt dat de kantonrechter ten onrechte de beslissing tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in stand heeft gelaten, omdat de gemachtigde wel een machtiging had overgelegd, maar deze niet specifiek genoeg was. De machtiging was algemeen geformuleerd en voldeed niet aan de eisen van artikel 2:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Desondanks kon de officier van justitie het beroep niet-ontvankelijk verklaren omdat de gemachtigde geen gronden van het beroep had opgegeven binnen de gestelde termijn.

Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter, maar met verbetering van gronden. Het hof concludeert dat de gemachtigde niet binnen de gestelde termijn de gronden van het beroep heeft opgegeven, waardoor het beroep niet-ontvankelijk kon worden verklaard. Het verzoek om vergoeding van proceskosten wordt afgewezen, omdat er geen gronden voor zijn.

Uitspraak

WAHV 200.183.148
13 november 2017
CJIB 181895815
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland
van 16 november 2015
betreffende
[A] B.V.,
kantoorhoudende te [B] ,
beweerdelijk optredend voor [betrokkene] ,
wonende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard en die beslissing, met verbetering van gronden, bekrachtigd.

Het procesverloop

[D] heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Daarbij is verzocht om vergoeding van proceskosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de beslissing van de officier van justitie op administratief beroep stand kan houden, met verbetering van de gronden van die beslissing. De kantonrechter heeft de beslissing op het administratief beroep aldus verbeterd, dat het administratief beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat de door [D] overgelegde machtiging niet toereikend is.
2. [D] (verder: [D] ) voert in hoger beroep aan, met verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, dat de door hem in administratief beroep overgelegde machtiging als toereikend moet worden aangemerkt.
3. Op grond van artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan een beroepsgerechtigde zich in de fase van het administratief beroep laten bijstaan of vertegenwoordigen door een gemachtigde. Uit het tweede lid van deze bepaling volgt dat van een gemachtigde kan worden verlangd dat hij een schriftelijke machtiging overlegt. Wordt de gevraagde machtiging niet verstrekt, dan kan - ingevolge het bepaalde in artikel 6:6 van de Awb - het beroep door de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener van het beroep de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4. Het hof stelt vast dat door [D] bij schrijven van 22 juli 2014 administratief beroep is ingesteld. Het beroepschrift bevat geen gronden. Bij dat schrijven is geen machtiging gevoegd, waaruit blijkt dat [D] gemachtigd is om namens degene aan wie onderhavige administratieve sanctie is opgelegd - [betrokkene] - beroep in te stellen. Bij brief van 25 augustus 2014 heeft de officier van justitie [D] op dit verzuim gewezen en hem in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken alsnog een machtiging over te leggen. Daarnaast is [D] erop gewezen dat het schrijven van 22 juli 2014 geen gronden van beroep bevat en in de gelegenheid gesteld die gronden alsnog binnen de genoemde termijn op te geven. De officier van justitie heeft er daarbij op gewezen dat het niet (tijdig) herstellen van de verzuimen kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
5. Bij schrijven van 18 september 2014, ontvangen op diezelfde datum, heeft [D] een machtiging overgelegd, gedateerd 7 augustus 2014 en ondertekend door [betrokkene] , waaruit blijkt dat deze [D] heeft gemachtigd om hem te vertegenwoordigen en alle handelingen te verrichten teneinde geschillen in rechte te bestrijden alsmede al hetgeen daartoe door gemachtigde noodzakelijk wordt geacht, waaronder - onder andere - het aanwenden van rechtsmiddelen. De machtiging is algemeen geformuleerd en ziet dus niet specifiek op één of meer nader aangeduide zaken.
6. De officier van justitie heeft vervolgens het administratief beroep niet-ontvankelijk verklaard en daartoe overwogen dat [D] niet binnen de daartoe gestelde termijn een machtiging heeft overgelegd. De kantonrechter heeft deze beslissing verbeterd, in die zin dat wel tijdig een machtiging is overgelegd, doch dat die machtiging niet toereikend is.
7. Het hof is - anders dan de kantonrechter - van oordeel dat [betrokkene] , door het afgeven van voormelde machtiging, die is gedateerd na de inleidende beschikking in deze zaak, kennelijk heeft willen bewerkstelligen dat [D] hem in voorkomende zaken als gemachtigde vertegenwoordigt. Een algemeen geformuleerde machtiging als de onderhavige is op zichzelf niet in strijd met artikel 2:1 Awb of andere wettelijke voorschriften. Een machtiging moet wel zodanig specifiek zijn dat daaruit de grenzen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid kunnen worden afgeleid. Uit de tekst van de machtiging blijkt genoegzaam dat [D] gerechtigd was om namens [betrokkene] voornoemd administratief beroep in te stellen.
8. Gelet op het voorgaande heeft de officier van justitie ten onrechte wegens het ontbreken van een (toereikende) machtiging niet-ontvankelijk verklaard.
9. Dat betekent echter niet dat de officier van justitie het administratief beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zoals hiervoor onder 5. is overwogen heeft de officier van justitie [D] (verder: de gemachtigde) er immers tevens op gewezen dat hij geen gronden van het administratief beroep had opgegeven, en een termijn gesteld die gronden alsnog op te geven. Niet blijkt dat de gemachtigde binnen de door de officier van justitie gestelde termijn alsnog de gronden van het administratief beroep heeft opgegeven, zodat - gelet op artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb - het beroep niet-ontvankelijk kon worden verklaard.
10. De gemachtigde klaagt er nog over dat hij, ondanks zijn verzoek daartoe, niet door de officier van justitie is gehoord. Naar het oordeel van het hof kon de officier van justitie in dit geval, op de voet van artikel 7:17, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht, ervan afzien om de gemachtigde te horen, aangezien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is wegens het verzuim betreffende de gronden van het beroep.
11. Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter terecht de beslissing van de officier van justitie in stand gelaten, zij het op onjuiste gronden. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bevestigen, met verbetering van gronden in die zin dat het hof de beslissing van de officier van justitie aldus verbetert, dat het administratief beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat het verzuim de gronden van dat beroep op te geven niet binnen de daartoe gestelde termijn is hersteld door de gemachtigde.
12. Gegeven deze beslissing acht het hof geen gronden aanwezig voor vergoeding van proceskosten. Het verzoek daartoe zal worden afgewezen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter, met verbetering van gronden in de hiervoor vermelde zin;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Verdoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.