ECLI:NL:GHARL:2017:9861

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 november 2017
Publicatiedatum
13 november 2017
Zaaknummer
WAHV 200.160.311
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Zomer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake administratiekosten en dwangsom

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, die op 29 september 2014 een beroep van de betrokkene tegen een inleidende beschikking ongegrond heeft verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om vergoeding van kosten. De kantonrechter had geoordeeld dat de officier van justitie het beroep van de gemachtigde tegen de inleidende beschikking terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat dit beroep niet tijdig was ingesteld. De gemachtigde betwistte dit en voerde aan dat er sprake was van een onjuiste rechtsmiddelenverwijzing in de inleidende beschikking.

Het hof oordeelt dat de kantonrechter ten onrechte de overschrijding van de beroepstermijn niet verschoonbaar heeft geacht. Het hof stelt vast dat de inleidende beschikking een onjuiste rechtsmiddelenverwijzing bevatte, waardoor het beroep tegen de administratiekosten niet terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en de beslissing van de officier van justitie in zoverre.

Daarnaast oordeelt het hof dat de gemachtigde terecht een dwangsom heeft verbeurd, omdat de officier van justitie niet tijdig heeft beslist op het administratief beroep. Het hof stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 1260,- en veroordeelt de advocaat-generaal tot vergoeding van de proceskosten van de betrokkene, tot een bedrag van € 487,-. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter voor het overige en verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking, voor zover gericht tegen het in rekening brengen van administratiekosten, ongegrond.

Uitspraak

WAHV 200.160.311
13 november 2017
CJIB 131917573
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland
van 29 september 2014
betreffende
[betrokkene] B.V. (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter geoordeeld dat de officier van justitie het beroep van de gemachtigde tegen de inleidende beschikking terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat dit beroep niet tijdig is ingesteld.
2. De gemachtigde voert in hoger beroep aan dat de kantonrechter de overschrijding van de beroepstermijn ten onrechte niet verschoonbaar heeft geacht. Hij beroept zich in dit verband op de onjuiste rechtsmiddelenverwijzing in de inleidende beschikking en de uitspraak van het hof dienaangaande van 15 juni 2012. Daarnaast heeft de kantonrechter volgens de gemachtigde verzuimd te beslissen op het beroep d.d. 5 maart 2013 wegens niet tijdig beslissen en heeft hij verzuimd een dwangsom vast te stellen. De gemachtigde verzoekt alsnog vast te stellen dat de officier van justitie een dwangsom heeft verbeurd ter hoogte van € 1.260,-.
3. Blijkens het zaakoverzicht van het CJIB is de inleidende beschikking op 13 juli 2009 aan de betrokkene toegezonden. De beroepstermijn eindigde derhalve op 24 augustus 2009. Het beroepschrift is op 27 juni 2012 per fax bij de officier van justitie ingekomen en het beroep is derhalve niet tijdig ingesteld.
4. Gelet op de datum van verzending van de inleidende beschikking acht het hof aannemelijk dat, evenals het geval was in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van het hof van 15 juni 2012 (ECLI:NL:GHLEE:2012:BW8480), de inleidende beschikking was voorzien van een onjuiste rechtsmiddelenverwijzing, voor zover daarin was vermeld dat tegen het in rekening brengen van administratiekosten geen beroep kon worden ingesteld.
5. Uit voormelde uitspraak van het hof van 15 juni 2012 volgt dat de officier van justitie het tegen de inleidende beschikking ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de administratiekosten, ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de kantonrechter het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie in zoverre ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter en -met gegrondverklaring van het beroep daartegen- de beslissing van de officier van justitie in zoverre vernietigen.
6. Voor zover het beroep is gericht tegen de oplegging van de sanctie, is gesteld noch gebleken dat sprake is van omstandigheden die kunnen leiden tot verschoonbaarheid van de overschrijding van de termijn voor het instellen van beroep. Dat brengt mee dat de officier van justitie het beroep in zoverre terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de kantonrechter het beroep in zoverre terecht ongegrond heeft verklaard.
7. Voor zover het beroep van de gemachtigde is gericht tegen het in rekening brengen en de hoogte van de administratiekosten, wijst het hof ook hier op voormelde uitspraak van 15 juni 2012, waarbij is geoordeeld dat geen wettelijke bepaling in de weg staat aan het in rekening brengen van administratiekosten bij het opleggen van een administratieve sanctie en dat dit evenmin in strijd is met internationale regelgeving. Voorts heeft het hof geoordeeld dat de hoogte van de administratiekosten de door de wet gestelde grenzen niet overschrijdt. Met betrekking tot de overige tegen het in rekening brengen van administratiekosten aangevoerde bezwaren wijst het hof op zijn arrest van 27 januari 2015, met kenmerk WAHV 200.150.035, in welke zaak de gemachtigde eveneens hoger beroep had ingesteld. Gelet daarop zal het hof het beroep tegen de inleidende beschikking in zoverre ongegrond verklaren.
8. Met betrekking tot de stelling van de gemachtigde dat de kantonrechter niet heeft beslist op het beroep, ingesteld tegen de fictieve weigering om op het administratief beroep te beslissen, overweegt het hof dat, nu ten tijde van de beslissing van de kantonrechter door de officier van justitie op het administratief beroep was beslist, de kantonrechter het beroep terecht op voet van artikel 6:20 derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft aangemerkt als betrekking hebbende op de beslissing op het administratief beroep en, nu niet is gebleken van enig belang daarbij, terecht heeft afgezien van gegrondverklaring van het beroep tegen de weigering om te beslissen op het administratief beroep. In zoverre bestaat geen aanleiding voor vernietiging van de beslissing van de kantonrechter.
9. Met de gemachtigde moet wel worden vastgesteld dat de kantonrechter niet heeft beslist op hetgeen door de gemachtigde in beroep bij de kantonrechter is aangevoerd met betrekking tot verbeurte van een dwangsom in verband met niet tijdig beslissen op het administratief beroepschrift. In zoverre komt de beslissing van de kantonrechter eveneens voor vernietiging in aanmerking.
10. Het hof zal doen wat de kantonrechter had behoren te doen. Het bij de kantonrechter ingestelde beroep van 5 maart 2013 is gericht tegen de fictieve weigering om te beslissen op het administratieve beroep van 27 juni 2012. In het beroepschrift wordt er op gewezen dat de gemachtigde de officier van justitie bij schrijven van 1 november 2012 in gebreke heeft gesteld, dat hij de officier van justitie bij schrijven van 8 februari 2013 een nieuwe termijn heeft geboden en dat hij de officier van justitie heeft verzocht de reeds verbeurde dwangsom vast te stellen.
11. Bij besluit van 29 november 2013 heeft de officier van justitie op het schrijven van
8 februari 2013 beslist, inhoudende dat de officier van justitie ingevolge artikel 4:17, zesde lid, van de Awb geen dwangsom is verschuldigd.
Deze beslissing berust op de hiervoor onder 5. gedeeltelijk vernietigde beslissing van de officier van justitie van 12 september 2013 waarbij het beroep tegen de inleidende beschikking kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard.
12. Indien een beschikking op aanvraag - als hoedanig ook een administratief beroepschrift in de zin van artikel 6, eerste lid, WAHV moet worden beschouwd - niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Awb een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is. Ingevolge het derde lid van dit artikel is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
13. Het onder 10. vermelde faxbericht van de gemachtigde d.d. 1 november 2012 bevat nadere gronden ter onderbouwing van zijn stelling dat de administratiekosten ten onrechte dan wel tot een te hoog bedrag zijn opgelegd. Het faxbericht van 1 november 2012 houdt niet een geldige ingebrekestelling in. Het geschrift bestaat uit een drie pagina's lang, in kleine
letters opgemaakt, dicht aaneengeregen betoog over het ten onrechte in rekening brengen van administratiekosten in boetebeschikkingen. Zonder enige samenhang met daaraan voorafgaande of volgende zinnen is in een alinea op de derde pagina vermeld:
"De afwikkeling van de beroepschriften met eerder genoemde beschikkingsnummers is immers thans ook over de daarvoor staande wettelijke termijn. Derhalve ontkomt cliënt er niet aan om u thans te verzoeken voortvarend te beslissen op deze beroepschriften. Dat geldt overigens tevens voor de informatieverzoeken die zijn gedaan bij voormelde beroepschriften. Ook ten aanzien hiervan wordt thans, nu de termijn ruimschoots is verstreken, verzocht om hier voortvarend op te beslissen."
Hierna wordt het betoog over de administratiekosten hervat en verzoekt de gemachtigde deze teniet te doen dan wel tot een lager bedrag te verminderen.
Noch in de aanhef van dit faxbericht, waarvan het dossier meerdere exemplaren met verschillende CJIB-nummers bevat, noch in de slotalinea is vermeld dat het faxbericht een ingebrekestelling bevat. Het woord "ingebrekestelling" of een vervoeging daarvan wordt vermeden. Deze verkapte wijze van in gebreke stellen bemoeilijkt de herkenning. Gelet op de kennis en ervaring van de gemachtigde als rechtsbijstandverlener houdt het hof het ervoor dat hij de hiervoor aangehaalde passage bewust op een niet in het oog springende wijze heeft verwerkt in een stuk waarmee uitdrukkelijk wordt beoogd nadere gronden in te dienen (vergelijk in dit verband o.m. ECLI:NL:RVS: 2015:2441).
14. Gelet op voorgaande kan het faxbericht van 1 november 2012 niet als rechtsgeldige ingebrekestelling worden aangemerkt en is de officier van justitie op basis van dit geschrift geen dwangsom verschuldigd.
15. Het faxbericht van de gemachtigde van 8 februari 2013 aan de officier van justitie kan echter wel als ingebrekestelling worden aangemerkt. Hierin heeft de gemachtigde, onder verwijzing naar het relevante CJIB-nummer, aangegeven dat de termijn om te beslissen op het administratief beroep is verstreken op 17 oktober 2012. De gemachtigde constateert dat nog steeds niet is beslist op het administratief beroep en verzoekt om binnen twee weken alsnog te beslissen.
Ten tijde van deze ingebrekestelling was de beslistermijn reeds verstreken. De omstandigheid dat de gemachtigde eigener beweging op 1 november 2012 nog nadere gronden van beroep heeft ingediend doet daaraan niet af. Geen van de situaties, genoemd in artikel 4:17, zesde lid, van de Awb doet zich hier voor. Gelet hierop was de officier van justitie ingaande 22 februari 2013 een dwangsom verschuldigd. De officier van justitie heeft eerst op 12 september 2013 op het administratief beroep beslist. Dit betekent, gelet op artikel 4:17, eerste, tweede en derde lid, van de Awb, dat de officier van justitie een dwangsom van € 1260,- verschuldigd is. Het hof zal de beslissing van de officier van justitie van
29 november 2013 in zoverre vernietigen en bepalen als hieronder aangegeven.
16. Nu de beslissing van de kantonrechter en de beslissing van de officier van justitie gedeeltelijk worden vernietigd is er aanleiding tot vergoeding van de proceskosten van de betrokkene. Verzocht is om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De gemachtigde heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een hoger beroepschrift en een beroepschrift bij de kantonrechter. De waarde per punt bedraag € 487,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 487,- (=2 x € 487,- x 0,5).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter en -met gegrondverklaring van het beroep daartegen- de beslissing van de officier van justitie voor zover betrekking hebbend op de niet-ontvankelijkverklaring van het administratief beroep tegen het in rekening brengen van administratiekosten;
vernietigt de beslissing van de kantonrechter voor zover daarbij niet is ingegaan op hetgeen is aangevoerd met betrekking tot de verschuldigdheid, door de officier van justitie, van een dwangsom in verband met het niet tijdig beslissen op het beroep en -met gegrond verklaring van het beroep daartegen- de beslissing van de officier van justitie van 29 november 2013;
bevestigt de beslissing van de kantonrechter voor het overige;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking, voor zover gericht tegen het in rekening brengen van administratiekosten, ongegrond;
stelt de hoogte van de door de officier van justitie verbeurde dwangsom vast op € 1260,-
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 487,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Zomer als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.