ECLI:NL:GHARL:2018:10008

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 november 2018
Publicatiedatum
19 november 2018
Zaaknummer
WAHV 200.213.152
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van feitcode en beoordeling van administratief beroep inzake verkeersboete

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, die op 13 februari 2017 een administratieve sanctie had opgelegd aan de betrokkene voor het niet volgen van de rijrichting die op bord D5 was aangegeven. De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. [B], had beroep ingesteld tegen deze beslissing. Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk had verklaard, omdat er geen deugdelijke machtiging was overgelegd. Het hof oordeelt dat de betrokkene wel degelijk een machtiging had ingediend en dat de kantonrechter daarom niet kon verlangen dat deze opnieuw werd overgelegd. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en beoordeelt het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie.

Het hof komt tot de conclusie dat de betrokkene in strijd heeft gehandeld met bord D5, maar dat de oorspronkelijke feitcode (R619) niet correct was. De gedraging van de betrokkene moet worden gekwalificeerd onder feitcode R577, die betrekking heeft op het niet volgen van de rijrichting die op het bord is aangegeven. Het hof wijzigt de feitcode en de omschrijving van de gedraging, en legt een lagere sanctie op van € 90,- in plaats van de eerder opgelegde boete.

Daarnaast wordt de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, die in totaal € 876,75 bedragen. Het hof benadrukt dat de wijziging van de feitcode geen nadelige gevolgen heeft voor de verdediging van de betrokkene, aangezien hij op de hoogte was van de verweten gedraging en de hoogte van de sanctie lager is dan voorheen.

Uitspraak

WAHV 200.213.152
19 november 2018
CJIB 184998593
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant
van 13 februari 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

Het tussenarrest

De inhoud van het tussenarrest van 23 juli 2018 wordt hier overgenomen.

Het verdere procesverloop

De griffier van het hof heeft het tussenarrest aan de rechtbank gezonden.
De griffier van de rechtbank heeft het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter van 10 oktober 2016 aan de griffier van het hof toegestuurd.

Beoordeling

1. Nu door de griffier van de rechtbank alsnog het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter van 10 oktober 2016 is toegestuurd, faalt de klacht van [B] hierover.
2. [B] heeft verder aangevoerd dat het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard door de kantonrechter, omdat geen deugdelijke machtiging is overgelegd. Er is namelijk op 1 december 2016 wel een machtiging naar de rechtbank gestuurd. Het lijkt er op dat de kantonrechter over een incompleet dossier beschikte.
3. Uit de stukken van het dossier blijkt het volgende. Bij fax van 3 december 2014 heeft [B] beroep ingesteld tegen de inleidende beschikking. Dit beroep is door de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzuim om een deugdelijke machtiging over te leggen niet binnen de daarvoor gegeven termijn is hersteld.
4. Het hof stelt vast dat [B] - gezien de beslissing van de officier van justitie - degene is geweest die administratief beroep heeft ingesteld. Gelet op artikel 9, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) - waarin is bepaald dat degene die administratief beroep heeft ingesteld, beroep kan instellen tegen de beslissing van de officier van justitie - kon de kantonrechter geen schriftelijke machtiging van [B] verlangen. De kantonrechter heeft het beroep van [B] daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
5. De beslissing van de kantonrechter kan gelet op het voorgaande niet in stand blijven en het hof zal die beslissing dan ook vernietigen. Het hof zal doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
6. [B] heeft aangevoerd dat het beroep tegen de inleidende beschikking ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard door de officier van justitie. Reeds op 3 december 2014 is bij het administratief beroepschrift een machtiging verstrekt. Deze machtiging is naar de mening van [B] afdoende. Ook het verzuim om gronden in te dienen is hersteld, nu op 26 februari 2015 de gronden zijn aangevuld. Daarbij is eveneens een machtiging overgelegd.
7. Bij brief van 10 februari 2015 is [B] in de gelegenheid gesteld om de verzuimen om beroepsgronden in te dienen en een machtiging over te leggen, te herstellen. Uit het dossier blijkt dat op 26 februari 2015 per fax de gronden zijn ontvangen door de officier van justitie. De derde pagina van dit faxbericht - het hof neemt aan dat dit de machtiging zou moeten zijn - is geheel onleesbaar. Bij het administratief beroepschrift van 3 december 2014 is echter al een machtiging bijgevoegd die naar het oordeel van het hof deugdelijk is. De officier van justitie heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat het beroep tegen de inleidende beschikking niet-ontvankelijk is, omdat het verzuim om een deugdelijke machtiging over te leggen niet is hersteld. De beslissing van de officier van justitie wordt daarom vernietigd.
8. Vervolgens staat het beroep tegen de inleidende beschikking ter beoordeling. Daarbij is aan de betrokkene een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “andere richting volgen dan voorsorteerstrookrichting (feitcode R619)”, welke gedraging zou zijn verricht op 10 juli 2014 om 08.25 uur op de Mathildelaan in Eindhoven met het voertuig met het kenteken [0-YYY-00] .
9. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat het verdedigingsbeginsel is geschonden, omdat de betrokkene niet is aangesproken op de onderhavige verweten gedraging. Bij de staandehouding is door de verbalisant medegedeeld dat de betrokkene een bekeuring krijgt voor het rijden over de busbaan. Dat de betrokkene ook een bekeuring zou krijgen voor het niet volgen van de richting van de voorsorteerstrook, is niet gezegd door de verbalisant. De betrokkene is dus niet ten behoeve van zijn verdedigingsbelangen bij staandehouding geconfronteerd met alle geconstateerde feiten. Verder voert de gemachtigde aan dat een sanctie is opgelegd voor een onjuiste gedraging. De verbalisant heeft namelijk genoteerd dat de betrokkene heeft gehandeld in strijd met een bord dat een verplichte rijrichting naar rechts aangaf. Dit betreft een andere gedraging met een andere feitcode.
10. De verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht houdt onder meer het volgende in:
“Betrokkene maakte gebruik van de voorsorteerstrook met een pijl die wees in de richting rechts.
Ik, verbalisant, zag dat op de kruising Mathildelaan/Boschdijktunnel genoemd voertuig stond. Op het bord daar stond aangegeven: verplichte rijrichting naar rechts. Echter rijdt betrokkene op bij groen licht en slaat linksaf de busbaan op. (…)
Overtreden artikel: 62 jo. 78 lid 1 RVV 1990.”
11. Uit de verklaring van de verbalisant kan niet worden afgeleid of bij de staandehouding aan de betrokkene enkel een sanctie is aangezegd voor het rijden over de busbaan. Voor zover dat wel het geval is, dan leidt dit er niet toe dat het verdedigingsbeginsel in deze zaak is geschonden. Als uitgangspunt geldt in zaken als deze dat de inleidende beschikking zowel ten aanzien van het kenteken van het voertuig, de aard, plaats en tijd van de gedraging voldoende gegevens bevat om de gedraging waarop de beschikking betrekking heeft te individualiseren. De betrokkene heeft zich aan de hand hiervan kunnen verweren bij de officier van justitie en de kantonrechter.
12. De verweten gedraging levert een overtreding op van artikel 78, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Dit artikel luidt als volgt:
“Bestuurders die de rijbaan volgen zijn verplicht op een kruispunt de richting te volgen die de voorsorteerstrook waarop zij zich bevinden aangeeft”.
13. Uit de verklaring van de verbalisant blijkt dat op de kruising komende uit de kant van de betrokkene een verplichte rijrichting gold aangegeven met het bord D5. Daarbij was er een strook (dan wel stroken) met een pijl die naar rechts wees. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of deze strook kan worden aangemerkt als een voorsorteerstrook in de zin van artikel 78, eerste lid, van het RVV 1990.
14. Het RVV 1990 geeft geen definitie van het begrip voorsorteren of van voorsorteerstrook. Van Dale's groot woordenboek der Nederlandse taal omschrijft voorsorteren als: “bij de nadering van een splitsing of kruising gaan rijden op de rijstrook die of het weggedeelte dat aansluiting geeft op de richting die men wil kiezen”.
15. De Nota van toelichting bij artikel 78 van het RVV 1990 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Met de nieuwe tekst wordt bereikt dat de bestuurder die van voorsorteerstrook wisselt daarop kan worden aangesproken zelfs al is ter plaatse geen doorgetrokken streep toegepast. In dergelijke gevallen kan van de bestuurder immers niet worden gezegd dat hij bij het volgen van een bepaalde richting van de voorsorteerstrook gebruik heeft gemaakt omdat hij deze pas op een later moment is gaan berijden. Hiermee wordt een rustig verkeersbeeld
bevorderd. Op kruispunten met voorsorteerstroken moeten bestuurders van de
voorsorteerstrook die op hun richting betrekking heeft gebruik maken. Het ergerlijke
rijstrook wisselen kan hiermee worden beperkt”.
16. Gelet op de definitie van het begrip voorsorteren en de voornoemde Nota van toelichting is er in de onderhavige zaak geen sprake van een voorsorteerstrook. Voordat er sprake kan zijn van voorsorteren, dient een keuze te kunnen worden gemaakt tussen verschillende rijstroken met andere rijrichtingen. Daarvan is in dit geval geen sprake, nu er enkel rechts afgeslagen mocht worden. De strook betrof dan ook geen voorsorteerstrook maar een strook die door pijlen op het wegdek ter verduidelijking de middels bord D5 verplichte rijrichting aangaf.
17. Uit het voorgaande volgt dat geen sanctie had mogen worden opgelegd voor een overtreding van artikel 78, eerste lid, van het RVV 1990. Uit de verklaring van de verbalisant blijkt dat de betrokkene in strijd heeft gehandeld met bord D5. De verbalisant had een sanctie dienen op te leggen voor de gedraging met feitcode R577. De omschrijving van die gedraging luidt: “als bestuurder in strijd met bord D5 een andere rijrichting volgen dan op het bord is aangegeven (gebod tot het volgen van de rijrichting die op het bord D5 is aangegeven)”. Gelet op de stukken in het dossier en gelet op hetgeen namens de betrokkene in de procedure naar voren is gebracht, is komen vast te staan dat de betrokkene ten tijde van de gedraging in strijd met bord D5 heeft gehandeld.
18. Volgens vaste jurisprudentie van het hof is het geoorloofd om de feitcode te wijzigen indien de betrokkene daardoor niet in zijn verdedigingsbelangen is geschaad. Nu de betrokkene - zoals uit de stukken blijkt - weet waartegen hij zich heeft te verdedigen en de hoogte van het bedrag van de sanctie voor feitcode R577 lager is dan voor feitcode R619, is het hof van oordeel dat de betrokkene door een wijziging van de feitcode niet in zijn belangen is geschaad. Daarom hoeft de inleidende beschikking niet te worden vernietigd, maar kan worden volstaan met de wijziging van de feitcode en de omschrijving van de gedraging. Het hof zal daar dan ook toe overgaan. Dit brengt mee dat het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond wordt verklaard en die beschikking voor wat betreft de feitcode, de omschrijving van de gedraging en het sanctiebedrag wordt gewijzigd als hierna vermeld.
19. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het administratief beroepschrift, het beroepschrift bij de kantonrechter, het hoger beroepschrift en de nadere toelichting dienen in totaal drieënhalve punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 501,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 876,75.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond en wijzigt die beschikking in zoverre dat de omschrijving van de gedraging en de bijbehorende feitcode worden vastgesteld als: “als bestuurder in strijd met bord D5 een andere rijrichting volgen dan op het bord is aangegeven (gebod tot het volgen van de rijrichting die op het bord D5 is aangegeven)” (feitcode R577) en de sanctie € 90,- bedraagt;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wahv te veel tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 876,75.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Stoop als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.